spelling verleden tijd

spelling verleden tijd
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

spelling verleden tijd

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

1. Hans ...... (bereiden) een vegetarische maaltijd.
A
bereide
B
bereidde
C
bereidte
D
bereidden

Slide 3 - Quiz

2. Opnieuw ...... (kaarten) mijn vader het probleem aan.
A
kaarten
B
kaarte
C
kaartten
D
kaartte

Slide 4 - Quiz

3. De kok ..... (kruiden) zijn gerechten.
A
kruidde
B
kruide
C
kruidden
D
kruiden

Slide 5 - Quiz

4. De wijn ...... (gisten) na in de fles.
A
giste
B
gisten
C
gistte
D
gistten

Slide 6 - Quiz

5. Ik ....... (luchten) mijn hart bij de dokter.
A
luchtte
B
luchte
C
luchtten
D
luchten

Slide 7 - Quiz

6. Het gebeurde vaak dat je de bus ...... (missen).
A
mistte
B
mistten
C
miste
D
misten

Slide 8 - Quiz

7. De postbode ....... (bezorgen) het kerstpakket.
A
bezorgte
B
bezorgten
C
bezorgden
D
bezorgde

Slide 9 - Quiz

8. Mijn vader ...... (worden) 76 jaar.
A
werdt
B
werd
C
werde
D
wordde

Slide 10 - Quiz

9. Ik ...... (erven) van mijn oom een bijbel.
A
erfde
B
ervde
C
ierf
D
ierfde

Slide 11 - Quiz

10. De ICT"er ..... (e-mailen) hem terug.
A
e-mailte
B
e-mailtte
C
e-mailde
D
e-maildde

Slide 12 - Quiz