De sprong voltooid deelwoord en verleden tijd
Schrijf eerst de ik-vorm op. Vul daarna de verleden tijd in.
1. (voelen) Ik voel De kinderen voelden zich gisteren ziek.
2. (fietsen) Ik.............. Ahmet.............in zijn land nooit.
3. (bellen) Ik............... Wie ................mij vannacht?
4. (dansen) Ik ............. Toen ik student was,..............ik veel.
5. (repareren) Ik..................Vroeger .................. Tim de auto van zijn oom.
6. (bakken) Ik................Emine...................in haar land vaak taarten.
7. (verhuizen) Ik......................In 2010.........................Karlijn naar Engeland.
8. (leven) Ik.........................Vroeger.........................mensen minder lang.
9. (trouwen) Ik ..................... Mijn ouders......................in 1980.
10 (missen) Ik...........................Maaike.........................haar man toen hij nog weg was.