This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes.
Items in this lesson
Een symbool voor massa kan zijn...
A
g
B
cm
C
p
D
m
Slide 1 - Quiz
Welke formule gebruik je bij het berekenen van het volume?
A
l x b x h
B
m/v
C
p x v
Slide 2 - Quiz
Wat is het zwaarste...
A
een kilo zilver
B
een kilo veren
C
twee kilo veren
Slide 3 - Quiz
Wat heeft het kleinste volume
A
kilo goud
B
kilo lood
C
kilo water
Slide 4 - Quiz
De eenheid van dichtheid is...
A
cm3g
B
g(cm)3
Slide 5 - Quiz
Als je het de massa deelt door het volume dan bereken je...
A
het gewicht
B
de inhoud
C
de dichtheid
D
de zwaarte
Slide 6 - Quiz
De dichtheid van water is 1,0 kg/dm3. Wat kan NIET kloppen?
A
dichtheid benzine is 0,72 kg/dm3
B
dichtheid steen is
0,95 kg/dm3
C
dichtheid beton is
2,3 kg/dm3
D
dichtheid goud is
19,3 kg/dm3
Slide 7 - Quiz
De blokken zijn gemaakt van hetzelfde materiaal. Wat kun je zeggen over de dichtheid?
A
Blok 1 heeft de grootste dichtheid
B
Blok 2 heeft de grootste dichtheid
C
De dichtheid van beide blokken is gelijk
D
Je kunt niet weten welk blok de grootste dichtheid heeft
Slide 8 - Quiz
De dichtheid van water is 1,0 kg/dm3. Wat kan NIET kloppen?
A
dichtheid benzine is 0,72 kg/dm3
B
dichtheid steen is
0,95 kg/dm3
C
dichtheid beton is
2,3 kg/dm3
D
dichtheid goud is
19,3 kg/dm3
Slide 9 - Quiz
Zout water heeft ...
A
een hogere dichtheid dan zoet water
B
een lagere dichtheid dan zoet water
C
dezelfde dichtheid als zoet water
Slide 10 - Quiz
De dichtheid van 1 kilogram lood en 1 gram lood
A
is gelijk
B
is niet gelijk
Slide 11 - Quiz
welk voorwerp, A of B, heeft de grootste dichtheid?
A
blok A
B
blok B
C
de dichtheid van beide blokken is even groot
D
dat kun je niet zeggen! (te weinig gegevens)
Slide 12 - Quiz
De formule voor de dichtheid is:
A
dichtheid = massa/volume
B
dichtheid = massa x volume
C
dichtheid = massa + volume
D
Dichtheid = massa -volume
Slide 13 - Quiz
Wat is het symbool van dichtheid?
A
p
B
ρ
C
P
D
π
Slide 14 - Quiz
(inzichtvraag) Een stuk koper wordt verwarmd. Wat gebeurt er dan met de dichtheid van die stof?
A
dichtheid blijft onveranderd
B
dichtheid wordt groter
C
dichtheid wordt kleiner
Slide 15 - Quiz
Wees eerlijk voor jezelf: heb je in je aantekeningenschrift teruggekeken?
A
ja
B
nee
Slide 16 - Quiz
Laatste vraag en dan ben je klaar! Heb je je boek gebruikt? Of een andere bron?
A
ja
B
nee
Slide 17 - Quiz
Teken op een papiertje de fase driehoek, vermeld alle fasen en alle fase-overgangen. Maak een foto en upload die.
Slide 18 - Open question
Met welke fase-overgang heb je te maken als: vloeibare tin in een vormpje afkoelt tot vaste tin?
Slide 19 - Open question
Met welke fase-overgang heb je te maken als: ’s winters je bril beslaat als je van buiten naar binnen gaat?
Slide 20 - Open question
Met welke fase-overgang heb je te maken als: een drijvende ijsschots in zee steeds kleiner wordt
Slide 21 - Open question
Met welke fase-overgang heb je te maken als: een plas regenwater op straat verdwijnt?
Slide 22 - Open question
Met welke fase-overgang heb je te maken als: je in een winkel de geur van verschillende stukken zeep vergelijkt?
Slide 23 - Open question
Bilal en Evi hebben zin in thee. Ze koken water in een fluitketel. Als het water in de fluitketel gaat koken, is vlak na de tuit (uitstroomopening) de eerste vier centimeter niets te zien. Na deze vier centimeter is duidelijk een wolkje zichtbaar. In welke fase is het water de eerste vier centimeter na de tuit van de fluitketel?
A
vloeibaar
B
vast
C
gas
Slide 24 - Quiz
Bilal en Evi hebben zin in thee. Ze koken water in een fluitketel. Als het water in de fluitketel gaat koken, is vlak na de tuit (uitstroomopening) de eerste vier centimeter niets te zien. Na deze vier centimeter is duidelijk een wolkje zichtbaar. In welke fase is het water in het wolkje?
A
vast
B
vloeibaar
C
gas
Slide 25 - Quiz
Bilal en Evi hebben zin in thee. Ze koken water in een fluitketel. Als het water in de fluitketel gaat koken, is vlak na de tuit (uitstroomopening) de eerste vier centimeter niets te zien. Na deze vier centimeter is duidelijk een wolkje zichtbaar. Verklaar waardoor dit wolkje pas na vier centimeter ontstaat.
Slide 26 - Open question
Wat betekent het 'ijken' van een thermometer?
Slide 27 - Open question
Leg uit hoe je een thermometer kunt ijken? (3 stapjes)
Slide 28 - Open question
Noteer of de volgende uitspraken waar (W) of onwaar (O) zijn. De moleculen in een vloeistof hebben een vaste plaats.
A
waar
B
onwaar
Slide 29 - Quiz
Noteer of de volgende uitspraken waar (W) of onwaar (O) zijn. De moleculen van een vloeistof trekken elkaar aan.
A
waar
B
onwaar
Slide 30 - Quiz
Noteer of de volgende uitspraken waar (W) of onwaar (O) zijn. Een druppel water heeft een vast volume.
A
waar
B
onwaar
Slide 31 - Quiz
Noteer of de volgende uitspraken waar (W) of onwaar (O) zijn. Als de temperatuur stijgt, gaan de moleculen minder hevig trillen.
A
waar
B
onwaar
Slide 32 - Quiz
Noteer of de volgende uitspraken waar (W) of onwaar (O) zijn. In een zuivere stof zijn alle moleculen van dezelfde soort.
A
waar
B
onwaar
Slide 33 - Quiz
Hoe noem je het verschil tussen de hoogste en laagste temperatuur die je met een thermometer kunt meten?
A
temperatuur schaal
B
schaalverdeling
C
ijking
D
meetbereik
Slide 34 - Quiz
(Bij deze vraag kun je de tabel gebruiken in jouw theorie boek op p 100.) In Alaska kan er soms een temperatuur bereikt worden van -50 graden celsius. Kun je een thermometer van Kwik (vloeibaar metaal) gebruiken om de temperatuur te meten? LEG UIT.
Slide 35 - Open question
Bij deze vraag kun je de tabel gebruiken in je theorieboek op p 100. a Leg uit in welke fase propaan van –98 °C verkeert. b Leg uit in welke fase zuurstof van –110 °C verkeert
Slide 36 - Open question
In de winter wordt de ruitensproeier van een auto met een andere vloeistof gevuld dan in de zomer. Is het smeltpunt van de wintervloeistof lager of hoger dan dat van de zomervloeistof? Verklaar je antwoord.