CB1 Toetsvoorbereiding Lezen H3+4

De laatste les Nederlands voor het CP



Is er iets onduidelijk? Stel je vragen! 
1 / 19
next
Slide 1: Slide
nederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

De laatste les Nederlands voor het CP



Is er iets onduidelijk? Stel je vragen! 

Slide 1 - Slide

Dit moet je LEREN voor het CP: 
Blz. 72 Theorie H3
Blz. 102 Theorie H4 
Blz. 236 Herhaling theorie H1
Blz. 238 Herhaling theorie H2
Blz. 240 Herhaling theorie H3
Blz. 241/242 Herhaling theorie H4
Flashcards met signaalwoorden en tekstverbanden

Slide 2 - Slide

Dit moet je DOEN voor het CP:
  • Na het leren van de theorie: Een of meerdere opdrachten van H3 en H4 maken
  • Zonder boek en zo goed mogelijk
  • Zelfstandig nakijken en bedenken wat je nog beter moet leren en/of oefenen 
  • De antwoorden staan op Classroom onder Schoolwork --> Lezen CP2

Slide 3 - Slide

CP2 Lezen H3+4
Wat kun je verwachten: 

16 vragen => 16 punten
8 punten behaald = 5,5
5 theorievragen (leren!)
9 vragen over een tekst

Slide 4 - Slide

1. Wat doe je als je globaal leest?
A
Je bekijkt de tekst en leest de eerste alinea
B
Je leest de tekst goed van de eerste zin t/m de laatste zin
C
Je leest vooral de eerste en de laatste zinnen van de alinea's
D
Je zoekt bepaalde woorden op in de tekst

Slide 5 - Quiz

2. Wat is het onderwerp van een tekst?
A
De mening van een lezer over de tekst
B
1 zin, die samenvat wat over het onderwerp gezegd wordt
C
1 woord dat aangeeft waar een tekst over gaat
D
het eerste deel van een tekst (inleiding)

Slide 6 - Quiz

3. Op welke plaats in een tekst kun je meestal een toekomstverwachting vinden?

Slide 7 - Open question

4. Noem twee functies van een inleiding.

Slide 8 - Open question

5. Welke bewering is juist?
A
'Echter' en 'eerst' = chronologisch verband
B
'Ook' en 'bovendien' = opsommend verband
C
'Daarna' en 'verder' = toelichtend verband
D
'maar' en 'en' = tegenstellend verband

Slide 9 - Quiz

Ga nu naar tekst 1 op blz. 115

Slide 10 - Slide

6. Wat is het onderwerp van deze tekst?
A
Fit worden door te lopen
B
Studie over bewegen
C
Bewegen en beter leren
D
Engelse woordjes stampen

Slide 11 - Quiz

7. Wat komt er uit testjes die breinactiviteit onderzoeken? (Alinea 2)
A
Veel bewegen maakt slimmer
B
Mensen die veel bewegen scoren beter dan inactieve mensen
C
Bewegen verslechtert de hersenwerking
D
Jongeren tussen de 5 en 12 jaar oud leren harder als ze fit zijn

Slide 12 - Quiz

8. Aan welk signaalwoord herken je de tegenstelling in alinea 4?

Slide 13 - Open question

9. 'Maar de mening dat veel bewegen slimmer maakt, is een misvatting' (al 2).
Welke tegenstelling wordt aangegeven met het woord 'maar'?
A
mensen die lui zijn <-> mensen die veel conditie hebben
B
bewegen maakt niet slimmer <-> bewegen verbetert de hersenwerking
C
een gezond lichaam <-> een inactief lichaam
D
geestelijke activiteiten <-> lichamelijke activiteiten

Slide 14 - Quiz

10. In alinea 3 staat een signaalwoord dat hoort bij een toelichtend tekstverband. Waarbij wordt een toelichting gegeven?
A
Bij het kind
B
Bij het woord 'rood' in blauwe inkt
C
Bij een gekleurd woord dat een andere kleur aanduidt
D
Bij het noemen van een woord

Slide 15 - Quiz

11. Heeft deze tekst een slot?

Slide 16 - Open question

12. Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?
A
Uit onderzoek blijkt dat je slimmer wordt van bewegen.
B
Kinderen met weinig conditie presteren matig op breintestjes.
C
Bij breintestjes moet je belangrijke zaken van bijzaken scheiden.
D
Uit onderzoek blijkt dat je hersenen beter werken als je veel beweegt.

Slide 17 - Quiz

Welke vragen hebben jullie nog? Anoniem ; )

Slide 18 - Open question

Heel veel succes met leren!
Gebruik je hulplijnen: 
Je boek + schrift
Google Classroom: antwoorden
e-mail de juf

Slide 19 - Slide