This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Toets H 8 krachten
Slide 1 - Slide
Sleep het onderwerp naar de juiste kracht
veerkracht
spierkracht
zwaartekracht
wrijvingskracht
een elastiekje rekt uit
Je duwt tegen een deur
Een steen valt
Een bal rolt steeds langzamer
Slide 2 - Drag question
Emin heeft een massa van 65 kg. Hoe groot is de zwaartekracht die op Emin werkt? Geef je berekening en je antwoord
Slide 3 - Open question
Je rijdt met een snelheid van 120 km/h.
Wat is hierbij de remweg?
Slide 4 - Open question
remweg = 90 m reactie afstand = 26,67 m Bereken de stopafstand.
Slide 5 - Open question
Je zet de kruk op de tafel:
A
Veerkracht
B
Wrijvingskracht
C
Zwaartekracht
D
Spierkracht
Slide 6 - Quiz
De kruk die je net op tafel hebt gezet valt weer naar beneden... Dit is:
A
Veerkracht
B
Wrijvingskracht
C
Zwaartekracht
D
Spierkracht
Slide 7 - Quiz
Peter staat voor het stoplicht te wachten tot hij verder mag rijden. zijn snelheid is nu...
A
aan het vertragen
B
aan het versnellen
C
constant
Slide 8 - Quiz
Jan is aan het fietsen met een spierkracht van 360 N. De luchtweerstand is 330 N Wat gebeurt er met zijn snelheid?
A
Die is constant
B
Er is vertragen
C
Er is versnelling
D
Hij remt
Slide 9 - Quiz
Wat is de eenheid van kracht?
A
Newton
B
Kilogram
C
Newton per vierkante meter
D
Watt
Slide 10 - Quiz
Waarom is het handig om een kracht als een pijl te tekenen? Geef twee redenen
Slide 11 - Open question
Met welke twee grootheden heeft snelheid te maken? (meerdere antwoorden goed)
A
Snelheid
B
Afstand
C
Tijd
D
Lengte
Slide 12 - Quiz
Bekijk de krachtmeters hiernaast. Welke krachtmeter heeft het grootste bereik?
A
1
B
2
C
3
Slide 13 - Quiz
Bauke Mollema rijdt op zijn racefiets de berg af. Welke twee krachten brengen hem in beweging?
Slide 14 - Open question
De pijl naar links stelt een wrijvingskracht voor. Schrijf een wrijvingskracht op die op Bauke werkt
Slide 15 - Open question
Als een bestuurder tijdens het rijden zijn telefoon gebruikt wordt zijn stopafstand:
A
korter
B
blijft gelijk
C
langer
Slide 16 - Quiz
Als je een auto bestuurt, moet je rekening houden met de stopafstand. Waardoor wordt de stopafstand kleiner?
A
Als de auto nieuwe banden heeft?
B
Als de auto zwaar beladen is
C
Als de bestuurder moe is en langzaam reageert
D
Als het wegdek nat is
Slide 17 - Quiz
Mevrouw van Kooij rijdt met een snelheid van 72 km/h. Zij moet remmen voor een kind. Zij reageert in 0,80 s en staat daarna in 25m stil. Wat is haar stopafstand?
A
41 m
B
273,6 m
C
76 m
D
23 m
Slide 18 - Quiz
Je rijdt 72 km/h, je reactie tijd is 2 seconden.
Je remweg is 30 meter
Laat zien wat de stopafstand is.
(gebruik het 5 stappenplan)
Slide 19 - Open question
Paul rijdt op zijn scooter en moet plotseling remmen voor een stilstaande auto. Zijn reactieafstand is 3,9 meter. De remweg is 5,1 meter. Bereken de stopafstand van de scooter.
A
1.2 m
B
9 m
C
7 m
D
5.1 m
Slide 20 - Quiz
Welke drie dingen zijn belangrijk bij het tekenen van een kracht?
Slide 21 - Open question
Wat is de eenheid van kracht?
A
F
B
N
C
K
D
kg
Slide 22 - Quiz
Wat is het symbool van kracht?
A
F
B
N
C
K
Slide 23 - Quiz
Een kracht heeft een grootte van 35 Newton. Wat is de lengte van de vector wanneer de krachtenschaal is: 1 cm = 5 N.
A
35 cm.
B
7 cm.
C
5 cm.
D
165 cm.
Slide 24 - Quiz
Kijk in de afbeelding goed naar de pijlen. Wat gebeurt er met de snelheid van Bauke?
A
hij versnelt
B
de snelheid blijft gelijk
C
hij vertraagt
D
geen idee. Het plaatje geeft te weinig info
Slide 25 - Quiz
wat is de formule om de gemiddelde snelheid te berekenen
A
gemiddelde snelheid=
tijd x afstand
B
gemiddelde snelheid=
snelheid : afstand
C
gemiddelde snelheid = afstand: tijd
D
gemiddelde snelheid=
snelheid:tijd
Slide 26 - Quiz
Sara fietst van huis naar school. Ze doet er 36 minuten over. Reken 36 minuten om naar uren. Schrijf de berekening op
Slide 27 - Open question
Angel loopt 400m op een atletiekbaan. Hij legt die afstand af in precies 1 minuut. Bereken de gemiddelde snelheid van Angel in m/s. Rond af op 1 decimaal. Gebruik de stappen gegeven, gevraagd, formule, berekening, antwoord.
Slide 28 - Open question
Waarvan hangt o.a. je reactietijd af? meerdere antwoorden goed.
A
concentratie
B
snelheid
C
je leeftijd
D
vreemde stoffen in je lichaam
Slide 29 - Quiz
Een valhelm beschermt het hoofd op verschillende manieren. Sleep de eigenschap naar binnenkant, buitenkant of binnen- en buitenkant
Binnenkant
Buitenkant
Binnen- en buitenkant
beschermt tegen scherpe voorwerpen
Verdeelt de krachten over de helm
Tekst
hard materiaal
zacht materiaal
werkt maar één keer
Slide 30 - Drag question
Een valhelm beschermt het hoofd op verschillende manieren. De eigenschap "beschermt tegen scherpe voorwerpen" past bij........................
A
binnenkant van de helm
B
buitenkant van de helm
C
zowel binnenkant als buitenkant van de helm
Slide 31 - Quiz
Een valhelm beschermt het hoofd op verschillende manieren. De eigenschap "remt het hoofd langzaam af" past bij........................
A
schuimlaag van de helm
B
buitenkant van de helm
C
zowel binnenkant als buitenkant van de helm
D
binnenkant van de helm
Slide 32 - Quiz
Een valhelm beschermt het hoofd op verschillende manieren. De eigenschap "werkt maar één keer" past bij........................
A
binnenkant van de helm
B
buitenkant van de helm
C
zowel binnenkant als buitenkant van de helm
Slide 33 - Quiz
Welke hefboom geeft de meeste kracht?
A
Hefboom A
B
Hefboom B
C
Hefboom C
D
geen van alle
Slide 34 - Quiz
Bereken met de hefboomregel of de hefboom hiernaast in evenwicht is.
A
A. Er is evenwicht
B
B. Het moment links is groter
C
C. Het moment rechts is groter
Slide 35 - Quiz
Een auto heeft een snelheid van 60 km/h. Reken deze snelheid om naar m/s
Slide 36 - Open question
Anna schaatst een rondje van 400 meter in 55 seconden. Bereken haar gemiddelde snelheid.
Slide 37 - Open question
De reactietijd wordt vergroot door:
A
gladde weg
B
snelheid van de auto
C
medicijngebruik
D
massa van de auto
Slide 38 - Quiz
Fabian rijdt met een snelheid van 100 km/h. Zijn reactieafstand is 40 m. Bereken zijn stopafstand bij deze snelheid.