This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Wat is de formule van snelheid?
A
v=t/s
B
t=v/s
C
s=v/t
D
v=s/t
Slide 1 - Quiz
Gemiddelde snelheid =
A
totale tijd : afstand
B
totale afstand : tijd
C
totale tijd x afstand
D
totale afstand + tijd
Slide 2 - Quiz
Hoe reken je een snelheid in m/s om naar een snelheid in km/h
A
v (km/h) = v (m/s) * 3,6
B
v (km/s) = v (m/h) * 3,6
C
v (m/s) =v (km/h) * 3,6
D
v (m/s) =v (km/h) / 3,6
Slide 3 - Quiz
Als de snelheid constant is dan:
A
zijn afstand en tijd recht evenredig
B
dan leg je elke seconde dezelfde afstand af
C
is er sprake van een eenparige beweging
D
alle antwoorden zijn juist
Slide 4 - Quiz
Een afstand van 100 meter wordt afgelegd in 12,5 seconde, Wat is de gemiddelde snelheid?
A
8 meter/seconde
B
12,5 meter/seconde
C
100 meter/seconde
D
8 kilometer/uur
Slide 5 - Quiz
Wat is de gemiddelde snelheid in de grafiek?
A
Vgem = 40 m/s
B
Vgem = 15 m/s
C
Vgem = 10 m/s
D
Vgem = 25 m/s
Slide 6 - Quiz
Bereken de gemiddelde snelheid van punt A naar punt B.
Vgem = s / t
A
10 km/h
B
30 km/h
C
25 km/h
D
15 km/h
Slide 7 - Quiz
.
Wat kun je ermee bepalen?
(bepalen = aflezen)
A
snelheid
B
tijd
C
afstand
D
tijd en afstand
Slide 8 - Quiz
Een lift gaat met constante snelheid omhoog. Van deze beweging zie je vier mogelijke grafieken. Welke grafiek hoort bij het afstand,tijd-diagram?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 9 - Quiz
Je ziet het snelheid,tijd-diagram van een versnelde beweging. Bereken de afstand die in totaal is afgelegd tijdens het versnellen.
A
50 m
B
400 m
C
200 m
D
100 m
Slide 10 - Quiz
Een trekker druppelt olie en laat een spoor achter. Welke vt-diagram (snelheid-tijd-grafiek past bij het spoor?
A
B
C
D
Slide 11 - Quiz
Wat betekent dit Snelheid/Tijd-diagram?
A
de persoon ging eerst versnellen, daarna vertragen
B
de persoon ging eerst weg en kwam toen terug
C
de persoon ging weg en stond daarna stil
D
de persoon ging eerst met constante snelheid en daarna vertragen
Slide 12 - Quiz
Welke beweging zien we in de diagram?
A
Versnelde beweging
B
Eenparige beweging
C
Vertraagde beweging
Slide 13 - Quiz
Dit is een voorbeeld van een ...
A
vertraagde beweging
B
versnelde beweging
C
eenparige beweging
Slide 14 - Quiz
Meneer Bos heeft een auto en een caravan. Je ziet een v,t-diagram van het optrekken van de auto met caravan van 0 - 90 km/h De grafiek van de auto met caravan is tot een snelheid van 20 km/h een rechte lijn. Deze beweging is:
A
Een eenparig versnelde beweging
B
Een eenparig vertraagde beweging
C
Een beweging met constante snelheid
Slide 15 - Quiz
Wat kan je zeggen van de snelheid bij een eenparige beweging?
Wat kun je zeggen van de snelheid bij een eenparige beweging?
A
de snelheid neemt af
B
de snelheid blijft gelijk
C
de snelheid neemt toe
Slide 16 - Quiz
Welke beweging zien we in de diagram?
A
Versnelde beweging
B
Eenparige beweging
C
Vertraagde beweging
Slide 17 - Quiz
Een auto rijdt weg bij een verkeerslicht. Wat voor beweging is dit?
A
Eenparige
B
Versnelde
C
Vertraagde
D
Constante
Slide 18 - Quiz
Hoe heet de beweging van een opstijgende raket?
A
Eenparige
B
Versnelde
C
Vertraagde
D
Explosieve
Slide 19 - Quiz
Je remweg is afhankelijk van de snelheid waarmee je rijdt. Als je snelheid groter wordt, dan wordt je remweg
A
Groter
B
Kleiner
Slide 20 - Quiz
De kreukelzone maakt je remweg langer.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 21 - Quiz
De massa van een auto heeft invloed op de remweg.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 22 - Quiz
Wat is de remweg?
A
de lengte van de remsporen
B
een weg waarop je goed kunt remmen
C
de afstand die tijdens het remmen wordt afgelegd
D
De tijd die je nodig hebt alvorens je gaat remmen
Slide 23 - Quiz
Sommige veiligheidsmaatregelen maken de remweg groter. Door welke veiligheidsmaatregelen wordt de remweg niet vergroot?
A
de kreukelzone
B
de autogordel
C
de airbag
D
de kooi-constructie
Slide 24 - Quiz
Als het glad is op de weg, wordt de remweg
A
groter
B
kleiner
Slide 25 - Quiz
De stopafstand is groter dan de remweg. Hoe kan dat?
A
Omdat je niet direct reageert.
B
Omdat de auto nog een stuk doorglijdt.
C
Omdat de remkracht niet maximaal is.
D
Omdat de massa niet altijd hetzelfde is.
Slide 26 - Quiz
Justine rijdt met 70 km/h, ze moet plots remmen. Haar reactietijd is 0,7 s. Hoe groot is de stopafstand?
A
30,52 m
B
43,61 m
C
79,89 m
D
70,21 m
Slide 27 - Quiz
Als je erg moe bent is je reactietijd korter.
A
waar
B
niet waar
Slide 28 - Quiz
De reactieafstand is de afstand die de auto nog rijdt in de reactietijd.
A
goed
B
fout
Slide 29 - Quiz
De reactietijd wordt vergroot door
A
gladde weg
B
snelheid van de auto
C
medicijngebruik
D
massa van de auto
Slide 30 - Quiz
De persoon heeft een reactietijd van:
A
2 seconden
B
3 seconden
C
5 seconden
D
10 seconden
Slide 31 - Quiz
De reactietijd wordt groter als je sneller rijdt.
A
waar
B
niet waar
Slide 32 - Quiz
Hoe groot is de stopafstand bij 40 km/h?
A
10 m
B
20 m
C
30 m
D
40 m
Slide 33 - Quiz
stopafstand is :
A
Reactieafstand
B
Reactieafstand + Remweg
C
Remweg
Slide 34 - Quiz
Hoe groot is de stopafstand bij 80 km/h?
A
50 m
B
60 m
C
70 m
D
80 m
Slide 35 - Quiz
Een voorwerp ligt stil op tafel
A
De nettokracht is 0N
B
Er is geen nettokracht
C
De zwaartekracht is gelijk aan de normaalkracht
D
Het voorwerp ervaart luchtwrijving
Slide 36 - Quiz
Wat is de nettokracht?
A
186N
B
8360N
C
1,45N
D
34N
Slide 37 - Quiz
De richting van de nettokracht is naar
A
links
B
rechts
C
boven
D
beneden
Slide 38 - Quiz
De kerstman heeft 2 rendieren voor zijn arrenslee die elk 100 N leveren. De luchtweerstand is 50 N, en de sleeweerstand is 75 N. Wat s de nettokracht op de arrenslee?
A
225N
B
150N
C
75N
D
175N
Slide 39 - Quiz
Wat is de nettokracht?
A
25N
B
225N
C
1,25N
D
12500N
Slide 40 - Quiz
Nettokrachten bij auto's Lois zegt: de nettokracht is hetzelfde als de motorkracht Niels zegt: de netttokracht is de som van alle wrijvingskrachten Henk zegt: het verschil tussen alle wrijvingskrachten en de motorkracht is de nettokracht. Wie heeft gelijk?
A
Lois
B
Niels
C
Henk
Slide 41 - Quiz
Welke kracht is bij wielrennen de grootste tegenwerkende kracht ?
A
Zwaartekracht
B
Kleefkracht
C
Wrijvingskracht
D
Luchtweerstandskracht
Slide 42 - Quiz
Op een rijdende trein werken altijd tegenwerkende krachten, zoals de luchtwrijving en de rolwrijving
A
Waar
B
Niet waar
Slide 43 - Quiz
Ans en piet rijden met een constante snelheid op sneeuwkettingen. In welke afbeelding zijn de voortstuwende en tegenwerkende kracht juist weergegeven?
A
B
C
D
Geen van de bovenstaande antwoorden
Slide 44 - Quiz
Welk begrip hoort bij deze afbeelding?
A
Vertraging
B
Weerstand
C
Traagheid
D
Arbeid
Slide 45 - Quiz
Sarah rent na de finish nog door om niet voorover te vallen. Welk natuurkundig begrip zou het voorover vallen van Sarah veroorzaken?
A
spierkracht
B
remkracht
C
traagheid
D
zwaarte-energie
Slide 46 - Quiz
Ieder voorwerp heeft een bepaalde traagheid. Wanneer heeft een voorwerp een grote traagheid?
A
als het een groot oppervlak heeft
B
als het een groot volume heeft
C
als het een grote massa heeft
D
als het een grote snelheid heeft
Slide 47 - Quiz
Welk van de volgende veiligheidsvoorzieningen beschermt je tijdens de noodstop?
A
veiligheidsgordel
B
airbag
C
kooiconstructie
D
kreukelzone
Slide 48 - Quiz
Waarom zorgt een kreukelzone voor een "zachtere" botsing?
A
De kreukelzone botst en jij botst niet
B
De remweg wordt langer, en dan duurt de botsing langer
C
De kreukelzone veert weer terug
D
De remweg wordt korter, dus dan bots je korter
Slide 49 - Quiz
Wat is het doel van een kreukelzone in een auto?
A
door de kreukelzone blijft de auto langer heel
B
door de kreukelzone duurt de botsing langer
C
door de kreukelzone krijg je minder snel ongelukken
D
door de kreukelzone zie je sneller dat de auto stuk is