die Umgebung

 3TL Kapitel 1 - die Umgebung
1 / 36
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

 3TL Kapitel 1 - die Umgebung

Slide 1 - Slide

Wörter Seite 48, Grammatik Seite 50. Sprachmittel Seite 51.

Slide 2 - Slide

Vertaal: Wie wird das Wetter?

Slide 3 - Open question

langweilig
grillen
der Strand
der Wald 
die Sonne

Slide 4 - Drag question

Vertaal: Het weer is mooi vandaag.

Slide 5 - Open question

Vertaal: Het weer was mooi vandaag.

Slide 6 - Open question

Umgebung
Winter
Buch
das
die
der

Slide 7 - Drag question

Weet jij de betekenis van deze Duitse woorden? 
Zet de juiste bij elkaar.
Das Glatteis
es gibt
der Ort
die Wälder
achten auf
Im Frühling
zelten
das Meer
der Fluss
die Nahrung
die Umgebung
die Insel
de rivier
in de lente
er is / er zijn
de omgeving
de plaats
de bosssen
de zee
de ijzel
het eiland
de voeding
letten op
kamperen

Slide 8 - Drag question

het sneeuwt =
A
es friert
B
es schneet
C
es schneit
D
es schreint

Slide 9 - Quiz

altijd =
A
nie
B
immer
C
oft
D
mehr

Slide 10 - Quiz

der Campingplatz
der Strand
das Meer
das Schwimmbad
das Zelt
der Wald

Slide 11 - Drag question

hatten
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie
Sie
hattet

hatte
hatten
hatten
hattest
hatte

Slide 12 - Drag question

Vertaal: Dan is het weer in het zuiden zonnig en warm.

Slide 13 - Open question

Wie war das nochmal? 
ik
jij
hij
zij (ev)
het
wij
jullie
zij (mv)
u
war
war
warst
war
waren
waren
war
wart
waren

Slide 14 - Drag question

Enkelvoud
Meervoud
Sleep de juiste vervoeging naar het persoonlijk voornaamwoord.
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
warst
war
waren
war
waren
war
wart
waren
war

Slide 15 - Drag question

Es wird den ganzen Tag regnen!

Slide 16 - Open question

hoe
waar vandaan
wat
waar
wo
was
woher
wie

Slide 17 - Drag question

Was
Warum
Wer
Wo
Wie
Woher
Wat
Waar
Waarom
Hoe
Wie
Waar...vandaan.

Slide 18 - Drag question

Waarvoor wordt een voltooid deelwoord gebruikt?
Hoe vorm je een voltooid deelwoord?

Slide 19 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van arbeiten

Slide 20 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van: spielen

Slide 21 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van:
wohnen

Slide 22 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van:
antworten

Slide 23 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord van:
bauen

Slide 24 - Open question

de zon schijnt =
A
die Sonne scheint
B
die sonne schijnt
C
es regnet
D
es hagelt

Slide 25 - Quiz

's avonds =
A
Abend
B
Abens
C
abends
D
immer

Slide 26 - Quiz

kouder =
A
kälter
B
kalter
C
kalt
D
warm

Slide 27 - Quiz

het strand =
A
das Strand
B
die Strand
C
Strand
D
der Strand

Slide 28 - Quiz

het eiland =
A
der Insel
B
die Insel
C
der Himmel
D
die Inseln

Slide 29 - Quiz

er is / er zijn=
A
da sind
B
da ist
C
es gibt
D
da gibt

Slide 30 - Quiz

die Nahrung =
A
het effect
B
de voeding
C
de belevenis
D
de buurman

Slide 31 - Quiz

verrückt =
A
gek
B
lief
C
aardig
D
mooi

Slide 32 - Quiz

Hoe goed ken je Kapitel 1 al?
Ik ga

Slide 33 - Poll

Insel
Wasserfall
Berg
Wald
grillen
Fluss
Strand

Slide 34 - Drag question

hatten
hatten
hatte
hattest
hatte
hatten
hattet
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie
Sie

Slide 35 - Drag question

de stad=
A
der Stad
B
der Stadt
C
die Stadt
D
die Stad

Slide 36 - Quiz