Je bent op dieet. Je hebt enorm veel zin in een stukje taart dat je collega net aanbiedt.
Deze tegenstrijdt zorgt ervoor dat je ongemak ervaart, en dat ongemak wil je zo snel mogelijk oplossen. Wat doe je dan?
Je eet toch dat stukje gebak, maar je gaat die avond wel een uurtje langer sporten of je denkt ‘die meeting van net was zwaar en ik heb energie nodig’.
Je verandert in dit voorbeeld je gedrag/gedachtegang om de dissonantie te verminderen.