This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Welkom!
Ga zitten naast iemand met wie je kunt werken
Pak je chromebook, boek, etui en rekenmachine
Ga naar lessonup.app
Slide 1 - Slide
Hoofdstuk 3 - De winkel in
3.1 Winkelen
3.1 Winkelen
3.3 Kijk op cijfers
3.5 Een kijkje achter de schermen
3.4 Een beter beeld met indexcijfers
3.2 Tel uit je winst
3.6 Groen winkelen
Slide 2 - Slide
Hoofdstuk 3 - De winkel in
3.1 Winkelen
Korte herhaling 3.3
Nakijken 3.3
Paragraaf 3.4: een beter beeld met indexcijfers
Leerdoel: begrijpen wat een indexcijfer is en hoe je hiermee kunt rekenen.
Slide 3 - Slide
Omzet - inkoopwaarde =
A
brutowinst
B
nettowinst
C
bedrijfskosten
D
verlies
Slide 4 - Quiz
Brutowinst - bedrijfskosten =
A
brutowinst
B
nettowinst
C
inkoopwaarde
D
omzet
Slide 5 - Quiz
nettowinst + bedrijfskosten=
A
brutowinst
B
bedrijfskosten
C
omzet
D
ik weet het niet
Slide 6 - Quiz
Stamp in je hoofd/zeg 100x op...
Omzet
Inkoopwaarde van de omzet -
Brutowinst =
Bedrijfskosten -
Nettowinst =
... plak dit op je slaapkamerdeur
of maak er een liedje van... wat voor jou werkt!
Slide 7 - Slide
Niels heeft een electronicazaak. Zijn omzet in 2023 was € 275.000. Zijn brutowinst was € 75.000. Wat is de nettowinst in procenten van zijn omzet? Rond af op een heel getal.
Slide 8 - Open question
De omzet in 2023 was € 275.000 en de brutowinst was € 75.000. De inkoopwaarde was dus € 200.000. Wat is de brutowinst in procenten van de inkoopwaarde? Rond af op een heel getal.
Slide 9 - Open question
De omzet was in dec 2022 € 20.000. Een jaar later was de omzet € 23.500. Met hoeveel procent is de omzet gestegen? (Rond af op een heel getal)
Slide 10 - Open question
Tessa heeft een kledingzaak en wil 90% brutowinst op de inkoopwaarde maken. Ze heeft een jasje ingekocht voor € 15. Voor welke prijs wil ze hem verkopen? Er komt ook 21% BTW bij!
A
€ 18,15
B
€ 28,50
C
€ 30,23
D
€ 34,49
Slide 11 - Quiz
Open de antwoorden bij het huiswerk van vandaag
in Magister.
ELO - bronnen - economisch bekeken
Je krijgt max 10 minuten om het na te kijken.
Steek je hand op als je iets te vragen hebt.
Klaar: maak de vragen op blz 84
3.3 nakijken - blz 80 t/m 83
timer
10:00
Slide 12 - Slide
3.4 Een beter beeld met indexcijfers (blz 84)
Slide 13 - Slide
Indexcijfer
Een getal dat aangeeft met hoeveel procent dit getal verschilt van het getal in het basisjaar.
Slide 14 - Slide
Basisjaar
• moet niet te ver in het verleden liggen;
• moet een vrij normaal jaar zijn, dat niet te veel afwijkt van de jaren ervoor en erna.
heeft als indexcijfer altijd 100
Slide 15 - Slide
Formule indexcijfer
Het basisjaar heeft het indexcijfer 100.
Formule indexcijfer:
(gegeven van dat jaar : gegeven van het basisjaar) × 100 = indexcijfer.
Een indexcijfer rond je meestal af op een heel getal.
Slide 16 - Slide
Hoeveel procent waren de huizen in het jaar 2000 goedkoper dan het basisjaar 2010?
Stap 1: Bepaal het basisjaar.
Het basisjaar is 2010. Het indexcijfer is dan automatisch 100.
Stap 2: Zoek de waarde van het nieuwe indexcijfer op. Dat is 71,1.
Stap 3: Bereken het verschil tussen het nieuwe indexcijfer en het basisjaar.
Het verschil is 71,1 – 100 = –28,9.
Slide 17 - Slide
Consumentenprijsindex
- Consumentenprijsindex (CPI) Hiermee wordt de gemiddelde prijsontwikkeling in Nederland aan de hand van een indexcijfer aangegeven.
- Je gaat de uitgaven van een gemiddeld gezin in een jaar vergelijken met het basisjaar.