Woordenschat 1.3 + fictie 17 september (week 4)

Welkom bij Nederlands!


17 september 2018
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 26 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!


17 september 2018

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
  • Terugblik vorige les
  • Bespreken opdrachten
  • Doelen
  • Woordenschat 1.3
  • Aan de slag
  • Pauze

  • Fictie
  • Terugblik
  • Afsluiting

Slide 2 - Slide

Terugblik vorige les
  • Terugblik op 1.1 Onderwerp en hoofdgedachte, 1.2 Doel en publiek,
    1.3 Betrouwbaarheid van een tekst
  • Woordenschat 1.1 betekenis uit de tekst
  • Woordenschat 1.2 betekenis uit het woord

Slide 3 - Slide

Hoofdstuk 1 lezen
  • Bedenk een vraag die in de toets zou kunnen komen over het volgende onderdeel:
  • Onderwerp en hoofdgedachte: Lieke, Indy, Tiemo, Somna
  • Doel en publiek: Khodeda, Wouter, Chantal, Odin
  • Betrouwbaarheid van een tekst: Angelo, Collin, Danny, Jamie
timer
3:00
3 minuten in stilte!

Slide 4 - Slide

Waar of niet waar
Waar = staan gezicht naar bord
Niet waar = staan gezicht naar muur

  1. Een afbeelding kan de betekenis van een woord verduidelijken.
  2. Synoniemen zijn woorden met tegengestelde betekenissen.
  3. Een omschrijving helpt niet bij het verduidelijken van een woord.
  4. Aan een voor- of achtervoegsel kun je zien wat een woord betekent. 
  5. Een woord wat je kent kan helpen bij de betekenis van een woord dat je niet kent. 

Slide 5 - Slide

Bespreken opdrachten
  • Woordenschat 1.1
  • Woordenschat 1.2

Tijdens het werken loop ik rond
voor controle en vragen. 

Slide 6 - Slide

Doelen van deze les
  • Lesuur 1: Aan het einde van de les herken je en begrijp je figuurlijk taalgebruik.


  • Lesuur 2: Aan het einde van de eerste twee lessen fictie weet je wat de belangrijkste elementen zijn voor de opbouw van een verhaal.

Slide 7 - Slide

Figuurlijk taalgebruik 
  • Letterlijk = Je bedoelt wat er staat.
  • Figuurlijk = Je bedoelt niet wat er staat.  -->  Overdrijven of mooier maken.
  • Uitdrukking - Altijd figuurlijk! 

Slide 8 - Slide

Kies je kant
Deur = letterlijk
Raam = figuurlijk

  • 10 zinnen, is het letterlijk of figuurlijk?
  • Opdracht 1!

Slide 9 - Slide

Uitdrukkingen
Groepjes:
- Khodeda + Indy + Dennis 
- Angelo + Chantal
- Lieke + Wouter
- Tiemo + Jamie
- Danny + Odin
- Collin + Somna

Slide 10 - Slide

Opdracht 1
Zoek de goede uitdrukking bij de goede betekenis. 
Maak hier een foto van!

5 minuten op fluistertoon
timer
5:00

Slide 11 - Slide

Opdracht 2
  • Zoek zoveel mogelijk uitdrukkingen.
  • Kleur deze in.
  • Schrijf de uitdrukking met betekenis op het blad.
    Minimaal 20!
  • Klaar? Inleveren + namen!
    Nakijken lezen + woordenschat
    Maken woordenschat 1.3

Slide 12 - Slide

Pauze
timer
10:00

Slide 13 - Slide

Van muziek tot verhaal
  • Alles van tafel behalve een pen!
  • Ben stil wanneer dit van je gevraagd wordt. 

Slide 14 - Slide

Groepjes
Groep 1: Angelo, Tiemo, Wouter, Lieke
Groep 2:  Chantal, Khodeda, Jamie
Groep 3: Odin, Danny, Collin

Ga met je groepje bij elkaar zitten.
Zorg dat de groepjes zo ver mogelijk uit elkaar staan.
timer
2:00

Slide 15 - Slide

Opdracht 1
7Opdracht 1 – de personages ​10min
(3 personages)
Bedenk een personage die bij deze muziek past. Beschrijf het personage zo
nauwkeurig mogelijk: karakter, uiterlijk, naam, gevoelens, gedachten. 

Frament 1 (2.02), fragment 2 (4.00), fragment 4 (4.00 af), 

Muziek aan is stilte!

Slide 16 - Slide

Opdracht 2
Opdracht 2 – de relaties tussen de personages ​5min
Geef het blaadje door aan je buurman. Bedenk hoe twee van de drie
personages elkaar zouden tegenkomen, kennen.

Slide 17 - Slide

Opdracht 3
Opdracht 3 – de plek/situatie ​5min
Geef het blaadje door aan je buurman! 
Welke plek/situatie zie je voor je als
je deze muziek hoort? Probeer het zo nauwkeurig mogelijk te omschrijven.
(een van de fragmenten laten horen, fragment 4 na 5 minuten stopzetten)

Fragment  11 (3.50)

Slide 18 - Slide

Opdracht 4
Opdracht 4 – de sleutelscène ​5min
Geef het blaadje door aan je buurman. Bedenk een scène waarin iets
gebeurt wat veel indruk maakt op één of meer van de drie personage(s).

fragment 12 (2.02) 2x

Slide 19 - Slide

Opdracht 5
Opdracht 5 – de proloog ​5min
Geef het blaadje door aan je buurman. Bedenk een voorgeschiedenis bij de
centrale scène: hoe is het zover gekomen? Wat ging eraan vooraf?

fragment 14 (stop op 4.00)

Slide 20 - Slide

Opdracht 6
Opdracht 6 – de epiloog ​5min
Geef het blaadje door aan je buurman. Bedenk een nageschiedenis bij het
verhaal: wat betekent de gebeurtenis voor de drie personages? Hoe is hun
leven erdoor veranderd?

fragment 17 (2.17 2x)

Slide 21 - Slide

Opdracht 7
Opdracht 7 – het beste verhaal ​10 min
Bekijk met je groepje welk verhaal jullie het meeste aanspreekt en waarom
juist die. Zit er een bepaalde spanning in of heeft het ergens anders mee te
maken? Bedenk een titel voor het verhaal en een pseudoniem voor jullie
groepje. Vul het verhaal ook gerust aan met extra informatie over de
personages, plekken, situaties of gebeurtenissen. Let er op dat het verhaal
maximaal twee A4’tjes (800 woorden) groot wordt.

Slide 22 - Slide

Het verhaal
Lever het blad met namen van jullie groepje in, hier gaan we de volgende keer mee verder. 

Slide 23 - Slide

Doelen van deze les
  • Lesuur 1: Aan het einde van de les herken je en begrijp je figuurlijk taalgebruik.


  • Lesuur 2: Aan het einde van de eerste twee lessen fictie weet je wat de belangrijkste elementen zijn voor de opbouw van een verhaal.

Slide 24 - Slide

Volgende les
  • Bladzijde 154 t/m 157 af.
  • Oortels/koptelefoon mee + werkende licentie!
  • Luisteren en kijken 1.1

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide