Conjunctions

Conjunctions
Voegwoorden
1 / 13
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Conjunctions
Voegwoorden

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

conjunctions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Conjunctions
Een voegwoord (‘conjunction’) is een woord dat twee deelzinnen ('clauses') met elkaar verbindt. Het Engels kent veel woorden die zinnen aan elkaar kunnen rijgen. Allen geven een andere reden van voegen weer, zoals bijvoorbeeld:
opsomming, reden of oorzaak, gevolg, tegenstelling, etc.
Deze moeten goed geleerd worden zodat je ze in je brieven op de juiste manier kunt gebruiken.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

We left early, so we were home on time.
Wat is het doel van 'so'?
A
geeft een gevolg aan
B
legt een keuze uit
C
geeft een opsomming
D
geeft een oorzaak aan

Slide 4 - Quiz

We left early = aanleiding
we were home on time = gevolg

so -> geeft gevolg aan
This is the best store if you like gadgets.
Wat is het doel van 'if'?
A
geeft een gevolg aan
B
legt een keuze uit
C
geeft een voorwaarde
D
geeft een oorzaak aan

Slide 5 - Quiz

if you like gadgets = voorwaarde
this is the best store = resultaat

if geeft voorwaarde aan
He failed the test despite his hard work.
Wat is het doel van 'despite'?
A
geeft een tijd aan
B
legt een keuze uit
C
geeft een voorwaarde
D
geeft een tegenstelling aan

Slide 6 - Quiz

He worked hard = positief
he failed the test = negatief

despite geeft tegenstelling aan
Maak af:
She was mad ... I stole her make-up.

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

My train got delayed
She is very rich. 
You can have chocolate
I didn't buy the dress
I'm late for work.
, she's not very happy.
vanilla ice cream.
I really loved it.
although
or
so
however

Slide 8 - Drag question

This item has no instructions

tegenstelling
oorzaak
reden
voorwaarde
tijd
after
although
as
as if
because
before
even if
even though
if
if only
rather than
since
though
unless
until
whether
while

Slide 9 - Drag question

This item has no instructions

I will go to Montreal .... Quebec for the weekend, I'm not sure.
A
yet
B
for
C
nor
D
or

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Vicky studies ... biology ... chemistry.
A
as....as
B
both...and
C
not ... but
D
whether ... or

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Reading
Read: pg-82
Do Exercise: 2 (pg-83)
timer
10:00

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Homework
Learn studybox: English to Dutch, Dutch to English
 pg-88,89 for classtest.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions