blok 2 Grammatica

Blok 2 Grammatica
                                                    Paragraaf 2.4 t/m 2.7
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Blok 2 Grammatica
                                                    Paragraaf 2.4 t/m 2.7

Slide 1 - Slide

lesdoelen
Aan het einde van deze les:
- kun je de persoonsvorm van een zin vinden.
- kun je de volgende zinsdelen benoemen: werkwoordelijk gezegde / onderwerp / lijdend voorwerp.
- kun je het bouwplan van een zin maken.
- kun je een gesplitst werkwoord in een zin herkennen.
- kun je het werkwoordelijk gezegde met te benoemen. 

Slide 2 - Slide

wie doet het?
wat gebeurt er?
wat? 
welk stukje van de zin blijft over? 
Ik
hang
de slingers
op
De leerling
schreef
het huiswerk
over

Slide 3 - Drag question

Wat is de persoonsvorm van deze zin?
Onze kat wil steeds op het aanrecht springen.

Slide 4 - Open question

Wat is het werkwoordelijk gezegde van deze zin?
Onze kat wil steeds op het aanrecht springen.

Slide 5 - Open question

Wat is het onderwerp van deze zin?
Onze kat wil steeds op het aanrecht springen.

Slide 6 - Open question

Wat is de persoonsvorm van deze zin?
Hoeveel geld heb jij gespaard?

Slide 7 - Open question

Wat is het werkwoordelijk gezegde van deze zin?
Hoeveel geld heb jij gespaard?

Slide 8 - Open question

Wat is het onderwerp van deze zin?
Hoeveel geld heb jij gespaard?

Slide 9 - Open question

Wat is de persoonsvorm van deze zin?
De monteur controleert het toerental van de motor.

Slide 10 - Open question

Wat is het werkwoordelijk gezegde van deze zin?
De monteur controleert het toerental van de motor.

Slide 11 - Open question

Wat is het onderwerp van deze zin?
De monteur controleert het toerental van de motor.

Slide 12 - Open question

manier van opschrijven
       ond            wwg                                                   wwg
Monica     /    pakt    /     alle cadeautjes    /     in

(want het werkwoord is inpakken)

Slide 13 - Slide

manier van opschrijven
       ond            wwg                                                   wwg
Monica     /    pakt    /     alle cadeautjes    /     in

(want het werkwoord is inpakken)

Slide 14 - Slide

Wat is het wwg?
De docent kijkt de toets na.

Slide 15 - Open question

Wat is het wwg?
Ik bel dadelijk even mijn vader op.

Slide 16 - Open question

Wat is het wwg?
De agent houdt de crimineel aan.

Slide 17 - Open question

Maken
Afmaken: grammatica en spelling blok 1
Maken: blok 2, grammatica, par. 2.4 en 2.5, opdr. 1.5 - 1.8, 2 t/m 4.

Slide 18 - Slide

Wat is het wwg?
De leerling denkt goed over de opdracht na.

Slide 19 - Open question

Wat is het wwg?
Ik houd een plek voor je vrij.

Slide 20 - Open question

Wat is het wwg?
Mijn moeder maakt heerlijke broodjes klaar voor de lunch.

Slide 21 - Open question

werkwoordelijk gezegde met 'te'
Evie zit steeds .... kletsen.
Ik lag vanmorgen nog zo heerlijk ... dromen
Ik probeerde mijn fiets zelf ... repareren.
Je kunt TE niet weglaten. TE hoort dan bij het werkwoordelijk gezegde.

Slide 22 - Slide

werkwoordelijk gezegde met 'te'

Slide 23 - Slide

Wat is het wwg?
Ik probeer naar je feest te komen.

Slide 24 - Open question

Wat is het wwg?
Wij durven niet te springen.

Slide 25 - Open question

lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp (lv) is het zinsdeel dat antwoord geeft op de vraag:
Wie of wat + gezegde + onderwerp?

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Ik geef een schoteltje melk aan onze kat.

Het werkwoordelijk gezegde is:
A
ik
B
geef
C
een schoteltje melk
D
aan onze kat

Slide 28 - Quiz

Ik geef een schoteltje melk aan onze kat.

Het onderwerp is:
A
ik
B
geef
C
een schoteltje melk
D
aan onze kat

Slide 29 - Quiz

Ik geef een schoteltje melk aan onze kat.

Het lijdend voorwerp is:
A
ik
B
geef
C
een schoteltje melk
D
aan onze kat

Slide 30 - Quiz

De bakker bakt iedere dag heerlijke taarten.

Het werkwoordelijk gezegde =
A
de bakker
B
bakt
C
iedere dag
D
heerlijke taarten

Slide 31 - Quiz

De bakker bakt iedere dag heerlijke taarten.

Het onderwerp =
A
de bakker
B
bakt
C
iedere dag
D
heerlijke taarten

Slide 32 - Quiz

De bakker bakt iedere dag heerlijke taarten.

Het lijdend voorwerp =
A
de bakker
B
bakt
C
iedere dag
D
heerlijke taarten

Slide 33 - Quiz

Maken
Blok 2, grammatica, par. 2.4 t/m 2.7, opdr. 1.5 - 1.10 t/m 13

Klaar? Verder met...
Blok 1 & 2, zelftoetsen grammatica en spelling.

Slide 34 - Slide

Evaluatie
1)   Ik vond deze les ....... en het was wel / niet wat ik ervan verwacht had. 

2)   Tips en Tops.......

3)   Heb je gewerkt aan een van jouw doelen? (Onenote? )

Slide 35 - Slide