Klas 2 Grammatica woordsoorten

Carlijn
1 / 51
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Carlijn

Slide 1 - Slide

Klassenopstelling 2E

Slide 2 - Slide

Klassenopstelling 2E

Slide 3 - Slide

ENQUÊTE

klas 2A: https://forms.office.com/e/5D7Lbb5CLg

Open de enquête en vul je unieke 6-nummerige ID in. 
Deze krijg je van mij op een strookje.






Slide 4 - Slide

ENQUÊTE

klas 2E: https://forms.office.com/e/vhPAWfE5ZQ

Open de enquête en vul je unieke 6-nummerige ID in. 
Deze krijg je van mij op een strookje.






Slide 5 - Slide

Grammatica

Slide 6 - Slide

Grammatica - redekundig
  • Voorzetselvoorwerp
  • Samengestelde zinnen






Grammatica: tijdens het toetsuur word je apart getoetst over het onderdeel grammatica (andere helft van je cijfer) 
Grammatica - taalkundig
  • Lidwoord, zelfstandig en bijvoeglijk naamwoord
  • Soorten werkwoorden: zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord
  • Voornaamwoorden: persoonlijk, bezittelijk, wederkerend en wederkerig, aanwijzend, vragend, onbepaald en betrekkelijk
  • Telwoord, voegwoord, voorzetsel, bijwoord





Slide 7 - Slide

STARTOPDRACHT
Lees dit interview met een graffitikunstenaar.

 
Waarom doe je aan graffiti?
‘Ik vind het leuk om mezelf af te reageren en om creatieve ontwerpen te maken.’
Wat weet je van de geschiedenis van de graffiti?
‘Die is begonnen in de Bronx, degene die als eerste begon was Taki. Langzamerhand verspreidde graffiti zich over de hele wereld.’

Hoeveel lidwoorden staan er in de tekst?




Slide 8 - Slide

STARTOPDRACHT
Lees dit interview met een graffitikunstenaar.

 
Waarom doe je aan graffiti?
‘Ik vind het leuk om mezelf af te reageren en om creatieve ontwerpen te maken.’
Wat weet je van de geschiedenis van de graffiti?
‘Die is begonnen in de Bronx, degene die als eerste begon was Taki. Langzamerhand verspreidde graffiti zich over de hele wereld.’

Hoeveel lidwoorden staan er in de tekst?




Slide 9 - Slide


Hoeveel lidwoorden staan er in de tekst?

A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 10 - Quiz

STARTOPDRACHT
Lees dit interview met een graffitikunstenaar.

 
Waarom doe je aan graffiti?
‘Ik vind het leuk om mezelf af te reageren en om creatieve ontwerpen te maken.’
Wat weet je van de geschiedenis van de graffiti?
‘Die is begonnen in de Bronx, degene die als eerste begon was Taki. Langzamerhand verspreidde graffiti zich over de hele wereld.’

Hoeveel zelfstandig naamwoorden staan er in de tekst?




Slide 11 - Slide

Hoeveel zelfstandig naamwoorden staan er in de tekst?
A
6
B
7
C
8
D
9

Slide 12 - Quiz

STARTOPDRACHT
Lees dit interview met een graffitikunstenaar.

 
Waarom doe je aan graffiti?
‘Ik vind het leuk om mezelf af te reageren en om creatieve ontwerpen te maken.’
Wat weet je van de geschiedenis van de graffiti?
‘Die is begonnen in de Bronx, degene die als eerste begon was Taki. Langzamerhand verspreidde graffiti zich over de hele wereld.’

Hoeveel verschillende zelfstandig naamwoorden staan er in de tekst?




Slide 13 - Slide

In het gedicht staan vier zelfstandige naamwoorden (de titel niet meegerekend)

  1. Bedenk leuke, grappige zelfstandige naamwoorden die op de plek van deze vier zelfstandige naamwoorden kunnen staan. Pas de tekst daarna aan. Je mag creatief zijn! Markeer deze woorden.
  2. Doe hetzelfde met de drie bijvoeglijke naamwoorden. Markeer deze woorden
  3. Vervang drie werkwoorden (er zijn er meer; je mag zelf kiezen welke je vervangt)
  4. Lees het gedicht over en kijk of je het zo wilt laten of sommige veranderingen nog wilt aanpassen. Geef je nieuwe, eigen, creatieve gedicht een passende titel.
  5.  Lees elkaars gedichten. Controleer of iedereen de gevraagde woorden heeft vervangen en toegevoegd. Bespreek samen welk gedicht jullie het leukst vinden.

Slide 14 - Slide

Bladzijde 59 - Overzicht woordsoorten doorlezen
Opdracht 4 maken

Slide 15 - Slide

Woordsoorten
  1. lidwoord
  2. zelfstandig nw
  3. bijvoeglijk nw / 4. st. bijv nw.
  4. werkwoord
  5. voorzetsel
  6. aanwijzend voornaamwoord
  7. vragend voornaawoord 

Slide 16 - Slide

Deze les
Soorten werkwoorden
Werkwoordsvormen

Slide 17 - Slide

STARTOPDRACHT
Maak drie zinnen over jezelf of over dingen die je deze week hebt gedaan. Zorg dat in elke zin minstens één werkwoord staat.

Voorbeeld
Ik sport op woensdag.
Vandaag ben ik vrolijk.
Morgen ga ik met vriendinnen uiteten.

Slide 18 - Slide

Soorten werkwoorden

Er zijn verschillende soorten werkwoorden:

1.  Zelfstandig werkwoord (zww)

    - Belangrijkste werkwoord in de zin

   -  Heb je maar één werkwoord? Dan is dit sowieso een zww.

   -  Heb je meerdere werkwoorden? Dan is vaak het laatste werkwoord van de zin het zww.

2.  Hulpwerkwoord (hww)

Heb je meer werkwoorden in de zin? Dan is er één werkwoord het zww en zijn alle andere werkwoorden  hww.

3. Koppelwerkwoord (kww)

Komt alleen voor in een naamwoordelijk gezegde.



Slide 19 - Slide

Voorbeelden hww en zww
Wij schrijven netjes in ons schrift.
In de winkel hebben ze brood gekocht.
Ik hoop nog ver te kunnen fietsen.

Slide 20 - Slide

Koppelwerkwoorden
Er zijn negen koppelwerkwoorden. 
Het zijn: zijn, worden, heten, blijven, schijnen, lijken, blijken, dunken en voorkomen.  
Een koppelwerkwoord staat nooit alleen. Er hoort altijd een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord bij. (samen vormen ze het naamwoordelijk gezegde).


Let op bij zinnen als: Hij wordt vlug geholpen.
Wordt geholpen is een werkwoordelijk gezegde, want wordt is een werkwoord en geholpen ook. Het zijn twee werkwoorden en dan t kan nooit een naamwoordelijke gezegde zijn en dan kan wordt dus ook geen koppelwerkwoord zijn. 

Slide 21 - Slide

Samengevat:
zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

1. Zoek alle werkwoorden uit de zin. Staat er maar één in? Dan is dit automatisch een zelfstandig werkwoord.

2. Staan er méér werkwoorden in? Zoek de persoonsvorm. Dit is een hulpwerkwoord. Streep dit hulpwerkwoord weg.

3. Herhaal stap 1 en 2 totdat er maar één werkwoord overblijft. Dit is het belangrijkste werkwoord in de zin en dus een zelfstandig werkwoord.

Slide 22 - Slide

OPDRACHT
Oefen in de methode Talent -> Versterk jezelf



Slide 23 - Slide

GRAMMATICA WOORDSOORTEN
zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

Wij willen vanmiddag gaan vissen.

pv = willen
willen = hww

Slide 24 - Slide

GRAMMATICA WOORDSOORTEN
zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

Wij willen vanmiddag gaan vissen.
Wij gaan vanmiddag vissen.

pv = gaan
gaan= hww

Slide 25 - Slide

GRAMMATICA WOORDSOORTEN
zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

Wij willen vanmiddag gaan vissen.
Wij gaan vanmiddag vissen.
Wij vissen vanmiddag.

vissen = zww

Slide 26 - Slide

Samengestelde zinnen
Elke zin bevat een persoonsvorm. 

Enkelvoudige zin: de zin bevat één persoonsvorm en één onderwerp. 
Samengestelde zin: een zin met twee of meer persoonsvormen. Let op: bij elke persoonsvorm hoort één onderwerp. 

Als je van twee losse zinnen één zin maakt, heb je een voegwoord nodig. 
Nevenschikkende voegwoorden: en, of, maar, dus  en want (hoofdzin - hoofdzin)
Onderschikkende voegwoorden: omdat, doordat, zodat, waardoor etc.  (hoofdzin - bijzin). 

Slide 27 - Slide

GRAMMATICA ZINSDELEN: SAMENGESTELDE ZINNEN
Zinsdeelzinnen

Een bijzin is altijd een zinsdeel van de hoofdzin. En omdat dit een zin is, noemen we dit een zinsdeelzin.

1. Zoek de bijzin.
2. Vervang de bijzin door één woord (of woordgroep).
3. Ontleed de hoofdzin.
4. Het zinsdeel van het woord is ook de zinsdeelzin.

We kennen de volgende zinsdeelzinnen: 
Onderwerpszin (ow-zin) 
Lijdend voorwerpszin (lv-zin)
Naamwoordelijk deelzin (nw.deel-zin)
Meewerkend voorwerpszin (mv-zin)
Voorzetselvoorwerpszin (vv-zin)
Bijwoordelijke bijzin (bwb-zin)

Slide 28 - Slide

SAMENGESTELDE ZINNEN

De woordvolgorde van een samengestelde zin hangt af van het voegwoord. Met een voegwoord zoals en, want  en maar staan de persoonsvormen en de onderwerpen naast elkaar.





Opa werkte. Oma deed het huishouden.
Opa werkte en oma deed het huishouden.

Iedereen viert feest. Het is bevrijdingsdag.
Iedereen viert feest, want het is bevrijdingsdag.

Slide 29 - Slide

SAMENGESTELDE ZINNEN

In een samengestelde zin kunnen naast de persoonsvormen nog andere werkwoordsvormen staan.






Ik wil (hww = pv) graag op tijd komen (zww), 
maar ik heb (hww = pv) de bus gemist(zww).

Slide 30 - Slide

Is onderstaande zin enkelvoudig of samengesteld?

Hij wist vorige week op tijd de ramp te voorkomen.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 31 - Quiz

Is onderstaande zin enkelvoudig of samengesteld?

In de vakantie hebben we gebarbecued en we hebben gezwommen.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 32 - Quiz

Is onderstaande zin enkelvoudig of samengesteld?

Wij hebben gisteren een nieuwe laptop gekocht, want de oude was kapot.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 33 - Quiz

Noteer de persoonsvormen van onderstaande, samengestelde zin.

Hij heeft cadeaus gekocht terwijl hij het geld niet had, daarom heeft hij nu schulden.

Slide 34 - Open question

Uit welke 3 losse zinnen bestaat onderstaande zin?

Hij heeft cadeaus gekocht terwijl hij het geld niet had, daarom heeft hij nu schulden.

Slide 35 - Open question

Noteer de persoonsvormen uit onderstaande, samengestelde zin.

Ik vind het niet aardig dat je dat zegt, maar je hebt wel een beetje gelijk.

Slide 36 - Open question

Voorzetselvoorwerp

Slide 37 - Slide

Verschil bwb en vzv

Hij wacht op zijn vriendin. ->voorzetselvoorwerp

Hij wacht op de stoep. -> bijwoordelijke bepaling




Bij een bijwoordelijke bepaling:

  • geeft het voorzetsel een precieze plaats of tijd aan
  • kun je het vaak vervangen door een ander voorzetsel



Slide 38 - Slide

Soorten werkwoorden

Er zijn verschillende soorten werkwoorden:

1.  Zelfstandig werkwoord (zww)

    - Belangrijkste werkwoord in de zin

   -  Heb je maar één werkwoord? Dan is dit sowieso een zww.

   -  Heb je meerdere werkwoorden? Dan is vaak het laatste werkwoord van de zin het zww.

2.  Hulpwerkwoord (hww)

Heb je meer werkwoorden in de zin? Dan is er één werkwoord het zww en zijn alle andere werkwoorden  hww.

3. Koppelwerkwoord (kww)

Komt alleen voor in een naamwoordelijk gezegde.



Slide 39 - Slide

Grammatica

Slide 40 - Slide

GRAMMATICA ZINSDELEN: SAMENGESTELDE ZINNEN
VORIGE LES: Zinsdeelzinnen

Een bijzin is altijd een zinsdeel van de hoofdzin. En omdat dit een zin is, noemen we dit een zinsdeelzin.

1. Zoek de bijzin.
2. Vervang de bijzin door één woord (of woordgroep).
3. Ontleed de hoofdzin.
4. Het zinsdeel van het woord is ook de zinsdeelzin.

We kennen de volgende zinsdeelzinnen: 
Onderwerpszin (ow-zin) 
Lijdend voorwerpszin (lv-zin)
Naamwoordelijk deelzin (nw.deel-zin)
Meewerkend voorwerpszin (mv-zin)
Voorzetselvoorwerpszin (vv-zin)
Bijwoordelijke bijzin (bwb-zin)

Slide 41 - Slide

Samengestelde zinnen
Elke zin bevat een persoonsvorm. 

Enkelvoudige zin: de zin bevat één persoonsvorm en één onderwerp. 
Samengestelde zin: een zin met twee of meer persoonsvormen. Let op: bij elke persoonsvorm hoort één onderwerp. 

Als je van twee losse zinnen één zin maakt, heb je een voegwoord nodig. 
Nevenschikkende voegwoorden: en, of, maar, dus  en want (hoofdzin - hoofdzin)
Onderschikkende voegwoorden: omdat, doordat, zodat, waardoor etc.  (hoofdzin - bijzin). 

Slide 42 - Slide

Soorten werkwoorden

Er zijn verschillende soorten werkwoorden:

1.  Zelfstandig werkwoord (zww)

    - Belangrijkste werkwoord in de zin

   -  Heb je maar één werkwoord? Dan is dit sowieso een zww.

   -  Heb je meerdere werkwoorden? Dan is vaak het laatste werkwoord van de zin het zww.

2.  Hulpwerkwoord (hww)

Heb je meer werkwoorden in de zin? Dan is er één werkwoord het zww en zijn alle andere werkwoorden  hww.

3. Koppelwerkwoord (kww)

Komt alleen voor in een naamwoordelijk gezegde.



Slide 43 - Slide

SAMENGESTELDE ZINNEN

In een samengestelde zin kunnen naast de persoonsvormen nog andere werkwoordsvormen staan.






Ik wil (hww = pv) graag op tijd komen (zww), 
maar ik heb (hww = pv) de bus gemist(zww).

Slide 44 - Slide

SAMENGESTELDE ZINNEN

De woordvolgorde van een samengestelde zin hangt af van het voegwoord. Met een voegwoord zoals en, want  en maar staan de persoonsvormen en de onderwerpen naast elkaar.





Opa werkte. Oma deed het huishouden.
Opa werkte en oma deed het huishouden.

Iedereen viert feest. Het is bevrijdingsdag.
Iedereen viert feest, want het is bevrijdingsdag.

Slide 45 - Slide

Is onderstaande zin enkelvoudig of samengesteld?

Hij wist vorige week op tijd de ramp te voorkomen.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 46 - Quiz

Is onderstaande zin enkelvoudig of samengesteld?

In de vakantie hebben we gebarbecued en we hebben gezwommen.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 47 - Quiz

Is onderstaande zin enkelvoudig of samengesteld?

Wij hebben gisteren een nieuwe laptop gekocht, want de oude was kapot.
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 48 - Quiz

Noteer de persoonsvormen van onderstaande, samengestelde zin.

Hij heeft cadeaus gekocht terwijl hij het geld niet had, daarom heeft hij nu schulden.

Slide 49 - Open question

Uit welke 3 losse zinnen bestaat onderstaande zin?

Hij heeft cadeaus gekocht terwijl hij het geld niet had, daarom heeft hij nu schulden.

Slide 50 - Open question

Noteer de persoonsvormen uit onderstaande, samengestelde zin.

Ik vind het niet aardig dat je dat zegt, maar je hebt wel een beetje gelijk.

Slide 51 - Open question