1.11

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 1.11
1.
Lesopening
2.
Lesdoel
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 1.11
1.
Lesopening
2.
Lesdoel
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Slide

1. Lesopening
Pak je boek en schrift van Nederlands op tafel. Open je boek op blz. 32

Slide 2 - Slide

2. Lesdoel 
Aan het eind van deze les:
- weet je dat verschillende woorden hetzelfde kunnen betekenen. 
- weet je in welke situaties je netjes moet praten. 

Slide 3 - Slide

3. Arrangementen
- Verdiept: kijk of je zelfstandig aan de slag kunt of dat je mee wil doen aan de instructie.
Je maakt zelfstandig opdracht 6-8-9-10-12 op blz. 32 t/m 34.
Namen lln

- Basis: doe mee aan de mini-check. Alles goed? Zelfstandig aan de slag. Niet alles goed? Instructie volgen, daarna aan de slag. 
Namen lln

- Intensief: doe mee aan de mini-check. Instructie volgen, kom aan de groepstafel zitten. 
Namen lln

Slide 4 - Slide

Mini-check
Leerlingen in het basis en intensief arrangement doen mee met de mini-check. 

Slide 5 - Slide

Hoe noem je woorden die hetzelfde betekenen?

Slide 6 - Open question

Wat is een synoniem voor: smerig

Slide 7 - Open question

Wat is een synoniem voor: snel

Slide 8 - Open question

Wie maakt wat?
Had je alle vragen goed? Dan mag je zelfstandig aan de slag: opdracht 6-8-9-12 op blz. 32 t/m 34.

De rest doet mee met de instructie. 

Slide 9 - Slide

4. Instructie
Synoniemen= woorden die hetzelfde betekenen. 

Als je synoniemen kent hoef je niet steeds hetzelfde woord te gebruiken. Dat maakt je teksten leuker en vaak ook beter. Als je tijdens het lezen een onbekend woord tegenkomt, kijk dan of er een synoniem in de tekst staat. 
Het synoniem ken je misschien wel. 

Slide 10 - Slide

Synoniemen
Woorden die hetzelfde betekenen, noem je synoniemen.
Bijvoorbeeld:
smerig - vies
snel - vlug
Synoniemen gebruik je ook om je tekst beter leesbaar te maken.
Wil je het synoniem van een woord weten? Kijk dan op synoniemen.net

Slide 11 - Slide

Wat zijn synoniemen?
A
Woorden met meerdere betekenissen.
B
Woorden die ongeveer hetzelfde betekenen.
C
Woorden met maar één betekenis.
D
Tegengestelde woorden.

Slide 12 - Quiz

Wat is een voorbeeld van synoniemen?
A
groot en groter
B
viool en trompet
C
stuk en kapot
D
dag en nacht

Slide 13 - Quiz

Je ziet zo een fragment uit een tv-programma. Wat zie je dus?
A
een stukje van het tv-programma
B
het begin van het tv-programma
C
het einde van het tv-programma
D
het hele tv-programma

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Video

Wat was nou de boodschap of grap van dit tv-fragment?

Slide 16 - Open question

Synoniem voor crimineel is
A
onaardig
B
misdadig
C
agressief
D
enthousiast

Slide 17 - Quiz

Synoniem voor mengen is
A
weggooien
B
knoeien
C
mixen
D
regelen

Slide 18 - Quiz

Synoniem voor opmerkelijk is
A
normaal
B
gezien
C
bijzonder
D
merkloos

Slide 19 - Quiz

5. Begeleid inoefenen
Wie kan zelfstandig aan de slag (basis)?
Namen lln, jullie maken zelfstandig opdracht 6-8-9-12 op 
blz. 32 t/m 34.

Wie heeft nog extra instructie nodig (intensief)? Namen lln of had je alle vragen van de mini-check fout?  Wij maken samen opdracht 8 + 9 woord 1 t/m 3.

Slide 20 - Slide

6. Zelfstandig werken
Je maakt nu zelfstandig:
V: les 1.11, blz. 32 t/m 34, opdr. 6-8-9-10-12 --> Niemand
B: les 1.11, blz. 32 t/m 34, opdr. 6-8-9-12 --> namen lln
I: les 1.11, blz. 32 t/m 34, opdr. 6-8-9-12 --> namen lln 

Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na.
Daarna ga je in stilte lezen of een woordzoeker maken. 
timer
1:00

Slide 21 - Slide

7. Evaluatie
Evaluatie lesdoelen --> Quiz mee! 




Slide 22 - Slide

Wat zijn synoniemen?
A
Woorden met meerdere betekenissen.
B
Woorden die ongeveer hetzelfde betekenen.
C
Woorden met maar één betekenis.
D
Tegengestelde woorden.

Slide 23 - Quiz

Wat is een voorbeeld van synoniemen?
A
groot en groter
B
viool en trompet
C
stuk en kapot
D
dag en nacht

Slide 24 - Quiz

Je ziet zo een fragment uit een tv-programma. Wat zie je dus?
A
een stukje van het tv-programma
B
het begin van het tv-programma
C
het einde van het tv-programma
D
het hele tv-programma

Slide 25 - Quiz

Ik weet wat synoniemen zijn en kan synoniemen benoemen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll

Huiswerk & Toetsen
Huiswerk
...dag .. maand
1.11 opdracht 6-8-9-(10)-12

Toetsen: 
...
geen

Slide 27 - Slide

Afsluiting
Ruim je boek en schrift van NE op.

Volgende lesuur: ....................

Slide 28 - Slide