This lesson contains 30 slides, with text slides and 5 videos.
Ik kan tijdsvolgorde, oorzaak- gevolg en voorwaarden herkennen aan de hand van signaalwoorden.
In teksten hebben zinnen en alinea’s met elkaar te maken. Ze houden verband met elkaar. Aan een signaalwoord zie je met welk verband je te maken hebt. Die woorden helpen je een tekst beter te begrijpen. Er zijn verschillende soorten verbanden.
Een tijdsvolgorde (chronologie) herken je aan signaalwoorden zoals: vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, dadelijk, terwijl, intussen, tijdens, inmiddels, sinds.
Bijvoorbeeld:
Eerst bereikten de Nederlandse voetbalvrouwen de kwartfinale, daarna gingen ze door naar de halve finale en vervolgens wisten ze de finale te winnen!
Een oorzaak – gevolg herken je aan signaalwoorden zoals: daardoor, doordat, zodat, de oorzaak hiervan is, waardoor, ten gevolge van.
Bijvoorbeeld:
Doordat Ilse een enge film had gekeken, durfde ze niet meer in het donker te fietsen.
Oorzaak: een enge film kijken.
Gevolg: niet meer in het donker durven fietsen
Een voorwaarde herken je aan signaalwoorden zoals: als … (dan), indien, tenzij, mits.
Bijvoorbeeld:
Als Jasper anders en beter gaat leren, dan gaat hij dit jaar nog over.
Jasper móét dus anders en beter gaan leren als hij dit jaar nog over wil gaan. De voorwaarde is dus: anders en beter gaan leren.
-Ik kan tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden.
-Ik kan onderscheid maken tussen meningen, argumenten en de conclusie van een tekst.
Een schrijver kan opschrijven wat hij van iets vindt of hoe hij ergens over denkt. Hij geeft dan zijn mening.
Met een mening, ook wel standpunt genoemd, kun je het eens of oneens zijn. Een mening herken je vaak aan signaalwoorden zoals: ik vind, volgens mij, naar mijn mening, mijn opvatting is.
Bijvoorbeeld: – Ik vind afval scheiden erg belangrijk.
Als de schrijver uitlegt waarom hij iets vindt, geeft hij een argument.
Bijvoorbeeld: – Ik vind afval scheiden erg belangrijk (mening), want dan weet ik zeker dat ik het milieu daarmee help (argument).
Een argument herken je aan signaalwoorden zoals: want, omdat, namelijk, immers.
Aan het einde van de tekst, als de schrijver alle argumenten heeft gegeven, trekt hij soms een conclusie. De schrijver kan dan kort zijn mening en argumenten herhalen. Een conclusie herken je aan signaalwoorden zoals: dus, concluderend, dat betekent.
Bijvoorbeeld:
– Uit alles wat ik gezegd heb, blijkt dus dat ik het belangrijk vind om goed voor het milieu te zorgen.
-Ik kan uitleggen waarom een afbeelding bij een tekst staat.
-Ik kan gebruikmaken van de lay-out van een tekst om de tekst beter te begrijpen.
Een tekst heeft een bepaalde opmaak of lay-out. De titel, de tussenkopjes, het lettertype, de lettergrootte, het gebruik van kolommen en de tekstkleur bepalen de lay-out.
Bij de opmaak horen ook de afbeeldingen: tekeningen, schema’s, (land)kaartjes, tabellen, grafieken en diagrammen.
Een afbeelding kan verschillende functies hebben. Veelgebruikte functies zijn:
• de aandacht van de lezer trekken
• nieuwe informatie aan de tekst toevoegen
• informatie uit de tekst duidelijker maken of benadrukken
• de lezer aansporen om iets te doen
-H6 Kijken en Luisteren: opdracht 1 t/m 3