5. Werkwoorden Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

Werkwoordspelling
1 / 20
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 6-8

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Doel van deze les

Ik kan het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord schrijven.

Slide 2 - Slide

Even herhalen: wat is de persoonsvorm?
De persoonsvorm is het belangrijkste werkwoord van de zin.

Hoe vind je de persoonsvorm ook alweer?
- Vraagzin maken
- Tijdproef
- Getalproef

Slide 3 - Slide

Het kan ook zijn dat je een ander werkwoord dan de persoonsvorm in moet vullen.


- voltooid deelwoord
- bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
- infinitief
- tegenwoordig deelwoord
- bijvoeglijk gebruikt tegenwoordig deelwoord

Slide 4 - Slide

Het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord


Je gaat het voltooid deelwoord gebruiken als een bijvoeglijk naamwoord

Slide 5 - Slide

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 6 - Open question

Een bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord:

De blauwe auto
De bruine beer
De aardige jongen
Het vriendelijke meisje
Het mooie weer

Slide 7 - Slide

Het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

Ik heb de auto gewassen --> De gewassen auto
Ik heb de route gelopen --> De gelopen route
Roos heeft de wedstrijd gewonnen --> De gewonnen wedstrijd
Jos heeft het antwoord verzonnen --> Het verzonnen antwoord
Ik heb de hond gered --> De geredde hond
Ik heb het boompje geplant --> Het geplante boompje


Slide 8 - Slide

Belangrijk!!
Het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord schrijf je zo kort mogelijk. Pas de gewone spellingregels toe!!

Slide 9 - Slide

Eerst even oefenen

Slide 10 - Slide

(zingen)
Het ..... lied is erg mooi.

Slide 11 - Open question

(kopen)
Rian vond het .... cadeau erg leuk.

Slide 12 - Open question

(verrotten)
De .... vloer is erg gevaarlijk.

Slide 13 - Open question

(bakken)
De .... taarten liggen in de koelkast.

Slide 14 - Open question

(lijmen)
Het .... potje brak opnieuw.

Slide 15 - Open question

(vallen)
Jan rent naar het ...... meisje.

Slide 16 - Open question

(verdwalen)
De .... kinderen waren in het bos.

Slide 17 - Open question

Laat het zien!
Maak het werkblad.
Bij vragen lees nog een keer of overleg met je buurman/vrouw.
Ben je klaar? 
Dan ga je aan de slag met je weektaak.

Slide 18 - Slide

Ik kan het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord schrijven.
Dat begrijp ik nog niet helemaal. Ik heb hulp nodig.
Ik begrijp het bijna. Soms heb ik nog hulp nodig.
Ik begrijp het. Maar soms maak ik nog een fout.
Ik begrijp het perfect. Ik zou het kunnen uitleggen aan anderen.

Slide 19 - Poll

Goed gewerkt!!

Slide 20 - Slide