H3 Ben jij ondernemend? 3.2 Winst of verlies? (Pincode 7e editie)

Welke productiefactor is het?

De machines waarmee de deuren worden geschuurd
A
Arbeid
B
Natuur
C
Kapitaal
1 / 19
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welke productiefactor is het?

De machines waarmee de deuren worden geschuurd
A
Arbeid
B
Natuur
C
Kapitaal

Slide 1 - Quiz

This item has no instructions

Welkom bij economie!
H3 Ben jij ondernemend?

3.2 Winst of verlies?

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat gaan we vandaag doen?


  1. Herhalen theorie 3.1 Wat zijn de kosten?
  2. Nakijken opgaven
  3. Theorie 3.2 Winst of verlies?
  4. Zelfstandig aan het werk

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Herhalen 3.1
Lesdoelen:

Nu:
  • Kun je productiefactoren noemen en uitleggen hoe bedrijven die gebruiken. √
  • Kun je het verschil tussen mechanisering en automatisering uitleggen. √
  • Kun je de kostprijs per product berekenen. √
  • Kun je voorbeelden van technologische ontwikkelingen geven.





Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Welke productiefactor is het?

Hout van bomen om deuren mee te maken
A
Arbeid
B
Natuur
C
Kapitaal

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Welke productiefactor is het?

Het werk dat de timmerman doet om de deuren te verven
A
Arbeid
B
Natuur
C
Kapitaal

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Automatiseren of mechaniseren?

een graafmachine
A
automatiseren
B
mechaniseren

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Automatiseren of mechaniseren?

robots
A
automatiseren
B
mechaniseren

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Hoeveel is de kostprijs per product?

Een fabriek produceert per jaar 25.000 auto's. De productiekosten zijn €80 miljoen
A
€3,20
B
€320
C
€3.200
D
€3.125

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

3.2
Lesdoelen:

Aan het eind van de les:
  • Kun je het verschil tussen afzet en omzet uitleggen.
  • Kun je de omzet berekenen.
  • Kun je brutowinst berekenen.
  • Kun je voorbeelden geven van bedrijfskosten
  • Kun je het nettoresultaat (winst of verlies) berekenen

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Afzet en omzet
Afzet =      Aantal producten dat je verkoopt.
Omzet =   Opbrengst; het totaalbedrag dat een bedrijf
                                          ontvangt door producten te verkopen.



Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Hoeveel verdien je eraan?
  • Als winkelier koop je goederen in. Daarvoor betaal je de inkoopwaarde.
  • Die goederen verkoop je voor meer geld. Dat levert je omzet op.

De omzet – de inkoopwaarde = je brutowinst


Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Kosten van één product
In een winkel heb je veel kosten. Bijvoorbeeld:
  • winkelhuur
  • personeelskosten
  • verzekeringen
  • transportkosten
  • reclamekosten

Dit zijn de bedrijfskosten.










Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Wat is het resultaat? 
Bij de verkoop behaal je brutowinst.
Daarvan moet je nog alle bedrijfskosten betalen.
Wat aan het eind overblijft is het nettoresultaat.
 Dit kan nettowinst of nettoverlies zijn.






Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Zelfstandig aan het werk 
timer
15:00
Opdracht: 
Maak nu zelfstandig opgave 1 t/m 10 op blz 78 t/m 81 . Je mag overleggen. Schrijf de volledige antwoorden in je boek, inclusief formule bij een berekening!
Hulp nodig? In deze volgorde: 
1. Boek
2. Klasgenoot
3. Docent
(de eerste 2 minuten help ik niet)
Je krijgt 15 minuten de tijd
Klaar? Meld je bij de docent.
Na 15 minuten gaan we samen de opgaven bespreken. Iedereen moet zijn antwoord kunnen uitleggen.

Slide 15 - Slide

Sponsopdracht: 1b en c
Opdracht 1 t/m 10: klassikaal nakijken
  • 1a Bijvoorbeeld: Mensen waren vaker thuis en wilden lekker bezig zijn in de tuin.
  • 1b Bijvoorbeeld: Mensen konden wel thuis klussen. Ze konden niet uitgaan, maar wel fietstochtjes maken.
  • 2a Tijdens de coronaperiode in 2020 verkocht ........ en planten steeg sterk.
  • 2b  Dat leverde een hogere opbrengst ..... meer geld binnen.
  • 3a 681 × € 595 = € 405.195
  • 3b € 128.992 ÷ 278 = 464 tablets
  • 4 (derde vakje) Als het aantal knipbeurten met meer dan 10% stijgt.
  • 5 inkoopwaarde, omzet, brutowinst
  • 6a € 177.000 ÷ 600 = € 295

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 1 t/m 10: klassikaal nakijken
  • 6b  600 × € 145 = € 87.000
  • 6c € 177.000 – € 87.000 = € 90.000
  • 7a transportkosten
  • 7b Kosten van: huur van het bedrijfspand, energie, reclame, verzekeringen, loo
  • 7c (derde vakje) Voor de inkoopwaarde heb je goederen gekregen met diezelfde waarde.
  • 8a +b 

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Opdracht 1 t/m 10: klassikaal nakijken
  • 9a € 194.880 ÷ 58 = 3.360 tassen
  • b exclusief btw
  • 10

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Afsluiten 3.2
Lesdoelen:

Nu:
  • Kun je het verschil tussen afzet en omzet uitleggen. √
  • Kun je de omzet berekenen. √
  • Kun je brutowinst berekenen. √
  • Kun je voorbeelden geven van bedrijfskosten. √
  • Kun je het nettoresultaat (winst of verlies) berekenen. √




Slide 19 - Slide

This item has no instructions