Samenvattende les

Nederlands

Fictie: Koning Valentijn

Les1: fictie en non-fictie
VWO1
2024-2025


1 / 38
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 38 slides, with text slides.

Items in this lesson

Nederlands

Fictie: Koning Valentijn

Les1: fictie en non-fictie
VWO1
2024-2025


Slide 1 - Slide

Leerdoelen literatuurtoets Koning Valentijn
  • Je leert het verschil tussen fictie en non fictie.
  • Je leert het verschil tussen realistisch en niet realistisch.
  • Je kunt hoofd- en bijpersonen in een verhaal benoemen.
  • Je leert het verschil tussen medespelers en figuranten.
  • Je kunt het uiterlijk, de karaktereigenschappen en de kenmerken van een personage benoemen.
  • Je kunt relaties tussen personages benoemen.
  • Je begrijpt wat de begrippen identiteit, buitenbeentje, empathie en saamhorigheid inhouden.
  • Je kunt je mening over een boek geven door gebruik te maken van beoordelingswoorden.
  • Je kunt het vertelperspectief benoemen.
  • Je begrijpt wat een thema is en wat motieven zijn van een verhaal.
  • Je begrijpt wanneer een verhaal chronologisch of niet-chronologisch is.

Slide 2 - Slide

Fictie en non-fictie
  • Fictie 
  • Verzonnen verhalen over gebeurtenissen en mensen, die bedacht zijn door de schrijver (leesboek, stripverhaal, film, gedicht).

  • Non-fictie
Verhalen over de werkelijkheid, met feiten over (echte) mensen en (echte) gebeurtenissen. De schrijver heeft het niet bedacht/verzonnen. Het is echt gebeurd (krantenbericht, journaal) of geeft informatie (schoolboek).

Slide 3 - Slide

Realistisch en niet-realistisch
  • Realistisch
  • Een schrijver verzint mensen en gebeurtenissen die erg lijken op de werkelijkheid, die echt zouden kunnen gebeuren

  • Niet-realistisch
  • Een schrijver verzint een verhaal met mensen en gebeurtenissen, die in werkelijkheid niet kunnen gebeuren. 

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Hoofdpersoon in verhalen
  • Je leert hem/haar het best kennen.
  • Gedachten en gevoelens zijn bekend.
  • Je kijkt mee door de ogen van dit personage.
  • Speelt de hoofdrol.

Slide 6 - Slide

Bijfiguren & figuranten
  • Je weet niet zoveel van dit personage.
  • Je weet niet zo goed hoe dit personage zich voelt of wat hij/zij denkt.
  • Medespelers spelen een rol in het verhaal, maar minder groot dan die van de hoofdpersoon.
  • Medespelers kunnen helpers zijn, maar ook tegenstanders van de hoofdpersoon.

  • Figuranten komen enkel voorbij, worden enkel genoemd in het verhaal, maar spelen geen rol in het verhaal.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Genre
  • Het 'soort' verhaal:
    Avontuur, griezel, psychologisch, sciencefiction, romantisch, detectice.

  • Boeken van hetzelfde genre hebben dezelfde kenmerken

  • Soms is er overlap tussen genres, genres hebben dan een aantal dezelfde kenmerken.

Slide 10 - Slide

Genres herkennen 


  • In de bibliotheek staan er vaak symbolen op de boeken die aangeven welk genre het is.

  • Handig om snel te zien welke boeken leuk zijn voor jou.

  • Je kan ook altijd advies vragen aan iemand die veel boeken heeft gelezen.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Open als een boek
  • Als je een boek was, wat voor boek zou je dan zijn?
  • Een sprookje, thriller of studieboek?

  • Een boek kan je meer over jezelf vertellen. Je leest erin over de gevoelens, gedachten en het gedrag van anderen. Ze vormen een spiegel voor jezelf. 

  • Wat zou jij doen in die situatie? Herken je je goed in een personage of juist helemaal niet?

Slide 13 - Slide

Inzicht in jezelf en anderen
  • Boeken helpen je om door te krijgen wie je bent en wie je wilt zijn.
  • Verhalen en gedichten helpen ook om anderen beter te begrijpen.

  • Identiteit = alles wat jou tot je unieke en eigen 'ik' maakt.

Slide 14 - Slide

Buitenbeentje
  • Verhalen gaan vaak over personages die denken anders te zijn en daarmee worstelen. 
  • Harry Potter is hiervan een mooi voorbeeld, net als De bijzondere kinderen van mevrouw Peregrine. Hun gevoelens over anders-zijn en niet bij de groep horen kan herkenbaar zijn.

Slide 15 - Slide

Empathie en identificatie
  • Je ontwikkelt empathie wanneer je je goed in mensen kunt inleven. Dat is nodig om prettig met elkaar om te kunnen gaan in onze samenleving (thuis, op school, op werk enz.). 

  • In boeken noem je het inleven in personages identificatie. Je leeft mee met de personages en kunt ze zo ook beter begrijpen. Je krijgt zicht in wat andere mensen kunnen doen of denken.

  • Etymologie - Het woord empathie is afgeleid van empatheia, het Griekse woord voor invoelen. Het betekent inlevingsvermogen: de eigenschap waarbij je de gevoelens of gedachten van een ander aanvoelt en je kunt inleven in de situatie van die ander.

Slide 16 - Slide

Saamhorigheid
  • Wanneer je empathie voelt voor een ander, dan voel je je verbonden met elkaar. Dit noem je ook wel solidariteit: gevoel van bij elkaar horen. 

  • Verhalen en gedichten kunnen dit gevoel met anderen versterken. Het gedichtje 'Kijk' was hier een voorbeeld van en is geschreven door Kees Spiering voor asielzoekers die ons land zijn binnengekomen. Het hangt op de muren en deuren van azc's.

Slide 17 - Slide

Chronologie
  • Een verhaal kan meerdere verhaallijnen hebben.
  • Waarom zou een schrijver dat doen denk je?

  • De verhaallijn(en) worden niet altijd in een chronologische (logische, opeenvolgende) volgorde verteld. 
  • Chronologisch - juiste tijdsvolgorde. Je kunt wel een vooruitwijzing of terugverwijzing hebben.
  • Niet chronologisch - dan heb je te maken met flashbacks.
  • Een verhaal kan namelijk midden in alle actie beginnen of juist veel flashbacks of flashforwards bevatten. De verhaallijn wordt dan onderbroken.

Slide 18 - Slide

Tijd, ruimte en setting
  • Tijd en ruimte van een verhaal hebben grote invloed op de gebeurtenissen. 
  • Tijd -> in welke tijd speelt het zich af, hoe kunnen we dat zien?
  • Ruimte -> Waar speelt het verhaal zich af?
  • Setting -> Tijd en ruimte samen. Wat doet de tijd en ruimte met het gevoel?

  • Stel je bent overdag in het bos, dan is het mooi en fijn. Dan heb je een fijne setting.
  • Stel je voor dat je 's nachts, alleen door het bos loopt, dan is de setting griezelig.
  • Er zijn heel veel mogelijkheden voor een schrijver wanneer hij de personages op verschillende plekken laat leven. Zo bouwt een schrijver spanning op.

Slide 19 - Slide

Vertelperspectief
  • Vertelperspectief
  • Het standpunt van waaruit een verhaal wordt verteld.

  • 1. Ik-verteller
  • De gebeurtenissen worden verteld door een personage in de ik-vorm.

  • 2.  Hij/zij-verteller
  • De gebeurtenissen worden in de hij- of zij-vorm verteld. 

Slide 20 - Slide

Vertelperspectief
  • 3. Auctoriaal vertelperspectief ook 'alwetende verteller'
  • Dit is een alwetende verteller, die zelf geen rol speelt in het verhaal, maar hij weet alles van alle personages en gebeurtenissen. Denk aan sprookjes.

  • 4. Wisselend perspectief 
  • Als een schrijver kiest voor een ik-verteller of een hij/zij-verteller dan kunnen verschillende personages elkaar afwisselen als hoofdpersoon en/of verteller.


Slide 21 - Slide

1. Ik-verteller
  • Je ziet alles door de ogen van de verteller.
  • Geschreven in de ik-vorm.
  • Leert de ik-persoon heel goed kennen.
  • Komt niet goed te weten wat andere personages voelen of denken.

Slide 22 - Slide

1. Ik-perspectief
Een ijskoude rilling was langs mijn ruggengraat omhoog gekropen. Op de gastenlijst komen voor het Feest is moeilijker dan geblinddoekt je rijexamen halen. Het verhaal gaat dat ze je van tevoren screenen, al heeft niemand een idee wie die ‘ze’ zijn en hoe dat screenen in zijn werk gaat. Hadden ze me de afgelopen weken in de gaten gehouden? Was ik al die tijd zonder dat ik het doorhad bekeken en afgeluisterd?
                                                (Uit: Zes seconden – Daniëlle Bakhuis)

Slide 23 - Slide

2. Hij/zij-verteller
  • Je ziet alles door de ogen van één persoon.
  • Geschreven in de hij- of zij-vorm.
  • Leert de hoofdpersoon goed kennen.

Slide 24 - Slide

2. Hij/zij-verteller
Gieles probeerde zich een schuddende aarde voor te stellen. Een schuddend dak was hem niet vreemd. Als ‘s nachts zware vrachtkisten opstegen, bonkte het dak als een oude centrifuge. Gieles zapte weg van de aardbeving naar Animal Planet. Een vlooiende bonobo en haar jong zaten onder een boom. Zijn vriend Toon vertoonde overeenkomsten met apen.
                                           (Uit: Glijvlucht – Anne-Gine Goemans)

Slide 25 - Slide

3. Alwetende verteller
  • De verteller is iemand die alles weet van alle personages.
  • Geschreven in de hij- en zij-vorm.
  • Komt te weten wat alle personages zien, horen, voelen en denken.
  • Verteller weet wat er is gebeurd en wat nog gaat gebeuren.

Slide 26 - Slide

3. Alwetend perspectief
Die nacht slaapt Oliver aan één stuk door, hoewel hij zich 's ochtends meent te herinneren dat hij Bendik weg heeft zien gaan en terug heeft horen komen. Oliver zal hem er straks naar vragen, maar het gaat weer net als de dag ervoor: Bendik staat pas op aan het begin van de middag, als Oliver alle klussen al heeft gedaan, en ook zijn lijstje met thuistrainingsoefeningen heeft afgewerkt.                        (Uit: Oliver – Edward van de Vendel)

Slide 27 - Slide

4. Meervoudig perspectief
  • Je ziet de gebeurtenissen door de ogen van verschillende personages
  • Je ziet dezelfde gebeurtenissen vanuit verschillende invalshoeken
  • Kan gebruik worden gemaakt van de ik-vertelsituatie (meerdere ik-figuren, meervoudige ik-vertelsituatie) of van de personale vertelsituatie (meerdere hij- of zij-figuren, meervoudige personale vertelsituatie)

Slide 28 - Slide

4. Meervoudig perspectief
Hoofdstuk 1: Freke. Op de dag dat mijn zus verhuisde, trok ik in haar kamer.
Hoofdstuk 2: Milan. "Milan, wat hoor ik?!' Mijn moeder gilde beneden aan de trap. 'Geen ballen in huis!'
Hoofdstuk 3: Freke. Ik sprong van mijn bed af en sloot het raam. Ik kon nooit lang naar dat joch kijken. Geschift was hij - altijd op dat veldje!
Hoofdstuk 4: Het was zes uur, te vroeg om op te staan. Van het tafeltje naast mij bed pak ik de nieuwe Voetbalweek. Ik zocht het geschreven portret. Wat zou ik antwoorden als ze mij over een paar jaar vroegen voor de rubriek?    (Uit: Schaduwspits, Corien Botman).

Slide 29 - Slide

Thema
  • Het thema is het belangrijkste onderwerp van een verhaal. Dit kun je niet zomaar op een bladzijde lezen, maar hiervoor moet je het hele verhaal gelezen hebben en dan goed nadenken over de les of boodschap van de schrijver. 
  • Je haalt dit uit het gedrag van de personages en uit de gebeurtenissen. 

Slide 30 - Slide

Motieven
  • Een motief in een verhaal is de herhaling van bepaalde gebeurtenissen, gedragingen en gevoelens van de personages. 

  • Bijv. in een liefdesroman aantrekken en afstoten of in een verhaal over de Tweede Wereldoorlog motieven zoals: verraad of trouw.

Slide 31 - Slide

Intertekstualiteit
  • Inter = tussen (Latijn)

  • Intertekstualiteit = Teksten tussen teksten.
  • Bestaande teksten uit boeken, films, muziek, kunst, die voorkomen in boeken (tussen de tekst/tussen/in het verhaal).

  • Interteksten verwijzen dus naar andere teksten en hebben een functie.

Slide 32 - Slide

Intertekstualiteit in Koning Valentijn
  • In het boek Koning Valentijn zijn veel meer verwijzingen opgenomen. In de volgende opdrachten ga je proberen er zelf achter te komen waarom de schrijver de verwijzingen heeft opgenomen.

  • De meeste verwijzingen komen uit de bijbel.

Slide 33 - Slide

Beoordelingswoorden
  • Beoordelingswoorden zijn woorden waarmee je een beoordeling geeft over bijvoorbeeld een boek, film of iets anders.

  • Voorbeelden van beoordelingswoorden:
  • Spannend
  • Mooi
  • Ontroerend
  • Grappig

Slide 34 - Slide

Beoordelingswoorden

Slide 35 - Slide

Ik vind het boek spannend [mening met het beoordelingswoord 'spannend'], omdat...
  • ...het zich afspeelt in een spookhuis [argument].
  • ...de schrijver veel gebruik maakt van flashbacks [argument].
  • ...je niet weet waarover Benjamin gaat lezen wanneer hij opnieuw naar zolder gaat en het dagboek van Valentijn pakt [argument].


Slide 36 - Slide

Verboden
  • Verboden beoordelingswoorden:

  • Leuk (of niet leuk)
  • Stom

Slide 37 - Slide

Cirkelredenering (petitio principii) = slecht argument

  • Voorbeeld:
  • Jesse geeft aan dat Lotte erg vriendelijk is, omdat ze heel aardig is. 

  • Dit is een cirkelredenering, omdat het standpunt “Lotte is erg vriendelijk” gelijk is aan het argument voor dat standpunt “ze is heel aardig”.

Doe dit niet (meer)!


Slide 38 - Slide