This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
lees je boek
leg je laptop en werkboek op de hoek van de tafel
timer
10:00
Slide 1 - Slide
b.socrative.com
Slide 2 - Link
Blz 102 E writing and grammar ; Grammar 4
Slide 3 - Slide
Verleden in een verleden
Er zijn 2 acties in het verleden, de eerste actie krijgt een past perfect, de tweede actie een past simple.
Je maakt een past perfect met 'had' gevolgd door een voltooid deelwoord. (ww+ed of 3e rijtje onregelmatige werkwoorden).
He left the house after he had done the dishes.
We had missed the bus before we biked to school .
Slide 4 - Slide
Let op!!
Wanneer je een past perfect moet maken met een vorm van 'have', volg je de regels zoals je ze hebt geleerd: 'had' gevolgd door het voltooid deelwoord van 'have'.
He hadhad a few beers before he left the house.
They threw up after they hadhad the party.
Slide 5 - Slide
Before they ..... (go) to Paris, they ......... (train) hard.
Slide 6 - Open question
Her coach ..... (get) mad because she ...... (miss) her training.
Slide 7 - Open question
When she ....... (arrive) in Paris, she ..... (check) into the hotel at once.
Slide 8 - Open question
When Shireen ..... (join) the team, she ....... (already / play) in another team.
Slide 9 - Open question
After she ........ (sign) a contract, she started her training again.
Slide 10 - Open question
huis/flex werk voor donderdag
🖳 Slim stampen grammar 4a & 4b
Maken blz 103 (oef 27c & 28)
(🖳) Oefenen vocabulary A/C/F/G
Slide 11 - Slide
Welcome back!
Slide 12 - Slide
lees je boek
leg je laptop en werkboek op de hoek van de tafel
timer
10:00
huiswerk af???
Slide 13 - Slide
Prepositions (grammar 5)
Prepositions zijn voorzetsels.
Wie weet wat voorzetsels zijn?
Slide 14 - Slide
Prepositions of time and place
Voorzetsels noemen we ook wel de 'kast woorden'.
We gaan het nu hebben over de voorzetsels die te maken hebben met wanneer of waar iets gebeurd ('time and place')
Slide 15 - Slide
Prepositions of time
- Geeft aan wanneer iets gebeurd
'on': dagen en datums/data
I have a game on Saturday.
In: maanden, jaren, seizoenen en specifieke delen van de dag