TV2H: Herhaling Passé Composé en Voorzetsels landennamen

• Frans
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Chapitre 1: Révision

passé composé
voorzetsels bij landen en plaatsen

Aujourd'hui

• herhalen passé composé
• voorzetsels landen en plaatsen
• nakijken
• oefenen (verbuga, quizlet)

mardi

12

octobre

Doelen: aan het einde van de les ken  je  de voorzetsels van landen en plaatsen en kun je ze gebruiken.

Passé Composé

HET BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD

LE PASSÉ COMPOSÉ

J'ai mangé une pizza.

Tu as fait du foot hier?

Nous avons été au Maroc.

Le passé composé is een werkwoordstijd wat aangeeft dat iets in het verleden is gebeurd.

Hulpwerkwoorden

• In het Frans gebruik je in de meeste gevallen het hulpwerkwoord avoir (hebben). 

Ik heb gehuurd = j'ai loué un appartement.

• MAAR soms gebruik je het werkwoord être (zijn). 

Ik ben gegaan = je suis allé

 Avoir

j'

tu

il/elle/on

nous

vous

ils/elles

ai

as

a

avons

avez

ont

• Als je in het Nederlands het hulpwerkwoord hebben gebruikt, doe je dat in het Nederlands ook.
• 
  

Als je in het Nederlands het hulpwerkwoord hebben gebruikt, doe je dat in het Frans ook.

Als je in het Nederlands het hulpwerkwoord zijn gebruikt, doe je dat in het Frans ook.

Jij hebt gegeten

Tu as mangé

Ik ben gegaan

Tu es allé

Être

je

tu

il/elle/on

nous

vous

ils/elles

suis

es

est

sommes

êtes

sont

Opdracht: Sleepvraag

Geef aan welke zin in de présent en welke in de passé composé geschreven is

Le présent (nu)

Le passé composé

Je vais à la plage.

Nous avons regardé un film.

Tu as fait du ski.

Ma mère aime le chocolat!

Je suis allé à l'école.

Tu es parti en vacances?

UITZONDERING!

Het werkwoord être (zijn) is een uitzondering.

Als je être in de passé composé (v.v.t) wilt zetten, dan gebruik je het hulpwerkwoord avoir.

Ik ben in Marokko = Je suis au Maroc.

Ik ben in Marokko geweest = j'ai été au Maroc.

Opdracht: Sleepvraag

Geef aan welk werkwoord je met het hulpwerkwoord avoir en welke je met het hulpwerkwoord être vervoegd

Avoir

Être

parler

arriver

téléphoner

chercher

manger

aller

être

tomber

avoir

rester

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?

1. oublier
2. faire
3. aller
4. avoir

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord avoir ?

1. rester
2. aller
3. regarder
4. entrer

Elle (regarder, passé composé) un film sur Netflix

1. a regardé
2. est regarder
3. est regardé
4. est regardée

Elles... (parler)
(passé composé)

1. ont parlé
2. sont parlé
3. sont parler
4. ont parlées

Zet in de passé composé:

Pierre ............. (chanter)

Zet in de passé composé:

J' ............. (regarder)

Voorzetsels landen en plaatsen

Voorzetsel: à

Bij steden gebruik je altijd het voorzetsel: à

Je vais à Paris = Ik ga naar Parijs.

Je suis à Paris = Ik ben in Parijs.

Nous habitons à Bruxelles.

Tu vas à Lille?

Voor steden/ dorpen

Voorzetsel: en

Bij de landen die eindigen op een -e, gebruik je het voorzetsel: en

Tu vas en Belgique?

Je suis en France avec ma famille.

Vous allez en Egypte?

Voor vrouwelijke landen

Voorzetsel: aux

Bij de landen die eindigen op een -s, gebruik je het voorzetsel: aux

Nous allons aux Etats-Unis = Wij gaan naar Amerika.

J'habite aux Pays-bas = ik woon in Nederland.

J'étais aux Seychelles l'été dernière = Ik was op de Seychellen de afgelopen zomer.

Voor meervoud landen

Voorzetsel: au

Als een land niet eindigt op de -e of op de -s, gebruik je het voorzetsel: au.

Ma famille habite au Maroc.

Mon frère fait ses études au Japon.

Au Canada, on parle francais. 

Voor mannelijke landen

Résumé

À = plaatsnaam (dorp en stad)

En = continenten en vr. landen

Au = mannelijke landen

Aux = meervoud landen

On s'entraîne/ We oefenen...

Nous sommes ........ Madrid

1. à
2. en
3. au
4. aux

Luigi habite .............. Italie

1. à
2. en
3. au
4. aux

Marie et Julie sont allées ... Seychelles

1. à
2. en
3. au
4. aux

Vous êtes ............. Rome

1. à
2. en
3. au
4. aux

Pierre et Marie habitent ......... Portugal

1. à
2. en
3. au
4. aux

Tu habites......Londres?

1. en
2. au
3. à
4. aux

Noa va.........Espagne

1. en
2. au
3. à
4. aux

Je suis ........Danemark

1. en
2. au
3. à
4. aux

Demain, je vais .......Pays-Bas

1. à
2. en
3. au
4. aux

Tu habites......Lille

1. en
2. au
3. à
4. aux

à

en

au

aux

Italie

Bruxelles

Pays-Bas

Luxembourg

Paris

États-Unis

Brésil

Asie

Correction

Prenez votre supplément, on va corriger les devoirs (K,L,M)

les devoirs

Faire/ Maken: 

D'accord en ligne- Chapitre 1, leçon 1 et 2!

§1.1 Exercices 2, 3, 4, 5

§1.2 Exercices 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10

Apprendre/Leren: 

QUIZLET: Voca 1-1 t/m 1-7