TaalCompleet A2 thema 3

Maandag 20 januari 2025
Je leert:
  • Zinnen maken met scheidbare werkwoorden.
  • Een korte brief begrijpen in het Nederlands
Je oefent:
  •  Een dictee in tweetallen maken
  •  Met de woorden die horen bij het thema “onderwijs”
Je herhaalt:
  • zinnen met omdat en als.
  • Zinnen met om..te...



1 / 20
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Maandag 20 januari 2025
Je leert:
  • Zinnen maken met scheidbare werkwoorden.
  • Een korte brief begrijpen in het Nederlands
Je oefent:
  •  Een dictee in tweetallen maken
  •  Met de woorden die horen bij het thema “onderwijs”
Je herhaalt:
  • zinnen met omdat en als.
  • Zinnen met om..te...



Slide 1 - Slide

scheidbare werkwoorden

Slide 2 - Mind map

Maak een zin met een scheidbaar werkwoord

Slide 3 - Open question

Maak een zin met een scheidbaar werkwoord

Slide 4 - Open question

Maak een zin met een scheidbaar werkwoord

Slide 5 - Open question

Maak een zin met een scheidbaar werkwoord

Slide 6 - Open question

Maak een zin met een scheidbaar werkwoord

Slide 7 - Open question

Slide 8 - Slide


Slide 9 - Open question

Slide 10 - Slide


Slide 11 - Open question

E-mail
- aanhef
- afsluiting
- wat? waarom? wanneer?

Slide 12 - Slide

Schrijf een e-mail naar de directeur van de school. Jij wil graag een vrije dag. Bedenk zelf een datum en een reden.

Slide 13 - Open question

Ik koop een boek, ......... ik van lezen houd.
A
want
B
omdat
C
als

Slide 14 - Quiz

Mijn dochter is moe, .......... ze is ziek.
A
want
B
omdat
C
als

Slide 15 - Quiz

Ahmed is trots op zijn rapport, ............ hij goede cijfers heeft gehaald.
A
want
B
omdat
C
als

Slide 16 - Quiz

Ik ga slapen, .......... ik moe ben.
A
want
B
omdat
C
als

Slide 17 - Quiz

Mijn moeder belt mij, ............. ze mij wil spreken.
A
want
B
omdat
C
als

Slide 18 - Quiz

We halen de trein, ........... we snel fietsen.
A
want
B
omdat
C
als

Slide 19 - Quiz

Om  in de soep te roeren.
Om brood te kopen.
om het antwoord op te schrijven.
om te gaan wandelen.
Waarvoor gebruik je die lepel?
Waarom moet je naar de winkel?
Jaimy pakt zijn pen
We gaan naar het park

Slide 20 - Drag question