Rijke families hadden grote huizen. Vaak hadden ze een huis in de stad en een villa op het platteland.
Rondom de villa bewerkten boeren het landgoed.
Een villa was vaak als volgt ingedeeld; Aan weerszijden van de ingang aan de straatkant waren winkeltjes
die verhuurd werden. Het huis was opgebouwd rondom het atrium; een opening in het dak waarbinnen
licht en regenwater naar binnen konden. Het water werd in een waterbadje opgevangen. In het atrium
stond een huisaltaar waar de bewoners dagelijks konden bidden. Ze brachten er ook offers als eten en wijn.
In de zijvleugel waren er verschillende vertrekken zoals: de ontvangstruimte, slaapkamers, woonkamers,
werkruimtes, de eetkamer en de zuilenhal. In de zuilenhal hier konden de kinderen spelen en de ouderen
rusten.