Oefentoets werkwoordspelling

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Oefentoets werkwoordspelling

Als gevolg van de storm liggen er veel (omwaaien) bomen op de weg.

1. omgewaaide
2. geomwaaide
3. geomwaaidde
4. omgewaaidde

Gisteren (rijden) er geen treinen tussen Hengelo en Almelo.

1. rijdden
2. reedden
3. reden
4. rijden

Het oude Egypte (worden) vroeger door drie landen (begrenzen).

1. werden, begrensd
2. werd, begrensd
3. werden, begrenst
4. werd, begrenst

De (teleurstellen) leerling liep boos het lokaal uit.

1. geteleursteldde
2. teleurgesteldde
3. teleurgestelde
4. geteleurstelde

Het document (worden) morgen op school (bezorgen).

1. werd, bezorgd
2. word, bezorgt
3. werd, bezorgt
4. wordt, bezorgd

Het land (uitdrogen) als er de komende weken geen regen (vallen).

1. droogde uit, viel
2. droogt uit, valt
3. droogde uit, valt
4. droogt uit, viel

De snelle aanvaller (worden) in de laatste wedstrijd door een tegenstander (vloeren).

1. werd, gevloert
2. werd, gevloerd
3. wordt, gevloerd
4. wordt, gevloert

In het verleden (haten) dit volk hun leiders.

1. hate
2. haatte
3. haten
4. haatten

Het meisje dat hij vorig jaar (daten), vond ik leuker.

1. datete
2. date
3. datte
4. daatte

De krant (vermelden) dat de minister binnenkort (aftreden).

1. vermeld, aftreedt
2. vermeld, aftreed
3. vermeldt, aftreed
4. vermeldt, aftreedt

(Vinden) je vriend die grammatica voor de toets morgen ook zo moeilijk?

1. Vindt
2. Vind
3. Vond
4. Vondt

De docent (deleten) uit voorzorg alle Wordbestanden.

1. delete
2. deleet
3. deletet
4. delet

Afgelopen winter (bewerken) hij het rapport en in het afgelopen voorjaar (leveren) hij het in.

1. bewerkt, levert
2. bewerkte, leverde
3. bewerktte, leverde
4. bewerkt, leverde

Hij (verprutsen) tijdens de laatste toetsweek alle technische toetsen.

1. verprutste
2. verprutsten
3. verprutstte
4. verprutstten

Voor we naar binnen mochten werd onze Corona-app (checken).

1. gechecked
2. gecheckd
3. gechecket
4. gecheckt

Welke docenten (begeleiden) vorig jaar de introductieweek?

1. begeleide
2. begeleidde
3. begeleiden
4. begeleidden

Mijn zusje (branden) gisteravond haar vingers aan de hete pan.

1. brande
2. brand
3. brandde
4. brandt

18. De kok (braden) iedere dag ongeveer twintig schnitzels.

1. braad
2. braadt
3. brade
4. braadde

De afgelopen jaren (botoxen) de filmster zijn hele gezicht.

1. botoxte
2. botoxete
3. botoxde
4. botoxede

Jij (managen) je team uitstekend!

1. managt
2. managd
3. managed
4. managet

21. De jonge vertegenwoordiger heeft zijn auto (leasen).

1. geleast
2. geleaset
3. geleased
4. geleasd

Hij (vertrouwen) online verkopers niet meer.

1. vertrouwd
2. vertrouwdt
3. vertrouwt
4. vertrouwed

De kok (grillen) vorig jaar de burgers perfect, maar nu was zijn timer (crashen).

1. grilde, gecrasht
2. grilde, gecrashd
3. grillde, gecrashet
4. grillde, gecrashed

Onze toets is (beoordelen), maar ik vind dat de docent altijd veel te streng (beoordelen).

1. beoordeeld, beoordeeld
2. beoordeelt, beoordeelt
3. beoordeeld, beoordeelt
4. beoordeelt, beoordeeld

De student (back-uppen) vorige week zijn bestanden.

1. back-uppete
2. back-upde
3. back-uppede
4. back-upte

Drie weken terug (melden) de winkelier de overtredingen van de relschoppers bij de politie.

1. meldde
2. meldden
3. melde
4. melden

Toen het kind (vallen), (krijsen) het luid.

1. valde, krijste
2. viel, krijste
3. valde, krijsde
4. viel, krijsde

De afgelopen winter (sauzen) ik de
zolder en mijn vrouw heeft het houtwerk (verven).

1. sauste, geverfd
2. sauste, geverft
3. sausde, geverfd
4. sausde, geverft

Terwijl hij (googelen), (zeggen) de jongen: ‘Internet is je beste vriend’.

1. googelt, zei
2. googelte, zegt
3. googelde, zegt
4. googelde, zei

Toen mijn oma nog leefde, (slaan) ze het ontbijt altijd over, want ze (brunchen) elke dag om 12 uur.

1. slaat, bruncht
2. slaat, brunchet
3. sloeg, brunchte
4. sloeg, brunchete

De vorige president (golfen) iedere dag minstens drie uur.

1. golfde
2. golfte
3. golfede
4. golfete

(Bereiden) je vader het eten altijd omdat jij alles (aanbranden)?

1. Bereidt, aanbrandt
2. bereid, aanbrandt
3. Bereidt, aanbrand
4. Bereid, aanbrand

Mijn buurman (ontploffen) altijd, als ik grapjes maakte over de (vergroten) testikel van zijn hond.

1. ontplofte, vergrootte
2. ontplofte, vergrote
3. ontploft, vergrootte
4. ontploft, vergrote

Gisteren (downloaden) het meisje een aantal films van YouTube.

1. downloade
2. downloadt
3. downloadde
4. download

Nadat hij zich als kikker (verkleden), kreeg hij meer positieve reacties op Tinder op zijn (verkleden) uiterlijk.

1. verkleedde, verklede
2. verkleedde, verkleedde
3. verklede, verkleedde
4. verklede, verklede

Wat (vinden) je ervan dat zijn hele werkstuk is (copy-pasten).

1. vind, gecopy-paste
2. vind, gecopy-pastet
3. vindt, gecopy-pasted
4. vindt, gecopy-paste

In Hawai hebben we vorig jaar op enorme golven (surfen).

1. gesurfd
2. gesurft
3. gesurfed
4. gesurfet

Hij (voltooien) volgend jaar zijn opleiding, als hij hard genoeg (studeren).

1. voltooid, studeerd
2. voltooit, studeert
3. voltooid, studeert
4. voltooit, studeerd

Op dit plein (dwingen) de Chinese regering jaren geleden de demonstranten naar huis te gaan.

1. dwingt
2. dwong
3. dwingde
4. dwingte

het voltooid deelwoord van faxen

1. gefaxet
2. gefaxde
3. gefaxt
4. gefaxd

het voltooid deelwoord van showen

1. geshowen
2. geshowt
3. geshowed
4. geshowd

het voltooid deelwoord van stressen

1. gestressed
2. gestresst
3. gestresd
4. gestrest

de verleden tijd van update

1. geupdated
2. geupdatet
3. updated
4. updatet