1C1 - 20 juni 2023

1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

De hoofdgedachte beschrijf je in een aantal woorden.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

De hoofdgedachte van een tekst beschrijf je in één zin.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

De hoofdgedachte is dat wat de schrijver je wil vertellen over het onderwerp.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quiz

Een kop staat boven een werkstuk of hoofdstuk.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

Een titel staat boven een boek, film, hoofdstuk, werkstuk.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

De kop heeft meer woorden dan de onderkop.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Het signaalwoord 'daarnaast' hoort bij het verband...
A
opsomming
B
tijd
C
conclusie/samenvatting
D
oorzaak-gevolg

Slide 10 - Quiz

Het signaalwoord 'daardoor' hoort bij het verband...
A
opsomming
B
tijd
C
conclusie/samenvatting
D
oorzaak-gevolg

Slide 11 - Quiz

Het signaalwoord 'daarom' hoort bij het verband...
A
opsomming
B
tijd
C
conclusie/samenvatting
D
oorzaak-gevolg

Slide 12 - Quiz

Het signaalwoord 'wanneer' hoort bij het verband...
A
opsomming
B
tijd
C
conclusie/samenvatting
D
oorzaak-gevolg

Slide 13 - Quiz

Wat doe je als je een tekst precies leest?

Slide 14 - Open question

Het tegenovergestelde van figuurlijk taalgebruik is letterlijk taalgebruik.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

In poëzie vind je veel figuurlijk taalgebruik.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

Dat Joshua niet slaagde, was een klap in zijn gezicht.
A
letterlijk taalgebruik
B
figuurlijk taalgebruik

Slide 17 - Quiz

Wat betekent 'achterbaks'?
A
stiekem; dit zeg je van mensen die je niet kunt vertrouwen
B
titel boven een tekst of deel van een tekst
C
vervanger van een echte burgemeester
D
wat niet meer kan worden veranderd

Slide 18 - Quiz

Wat betekent 'garanderen'?
A
vervanger van de echte burgemeester
B
beloven, verzekeren
C
verschillende
D
stiekem; dit zeg je van mensen die je niet kunt vertrouwen

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide