Lezen 4.5

Leerdoelen
  • Ik weet wat het verschil is tussen een kop en een titel; 
  • Ik weet wat een onderkop is; 
  • Ik weet wat een hoofdgedachte is en hoe je deze kunt vinden; 
  • Ik weet wat signaalwoorden zijn;
  • Ik weet wat een slot is; 
  • Ik weet wat precies lezen is.

1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Leerdoelen
  • Ik weet wat het verschil is tussen een kop en een titel; 
  • Ik weet wat een onderkop is; 
  • Ik weet wat een hoofdgedachte is en hoe je deze kunt vinden; 
  • Ik weet wat signaalwoorden zijn;
  • Ik weet wat een slot is; 
  • Ik weet wat precies lezen is.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Link

Bekijk het artikel. Hoe noem je deze zin:

Stripboek over Rijssen in de oorlog: ‘Om de jeugd met andere ogen naar haar stad te laten kijken’
A
Titel
B
Kop

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Slide

Bekijk het plaatje. Hoe noem je het woord 'Jacht'.


A
Titel
B
Kop

Slide 5 - Quiz

Kop en titel
  • Een titel is een naam van een boek, een werkstuk of een hoofdstuk. 
  • Een kop staat boven een krantenartikel of een een advertentie.

Slide 6 - Slide

Onderkop
Een onderkop staat soms onder een kop. 

Ze vertellen nog meer dan de kop waar de tekst overgaat. 

Slide 7 - Slide

Learnbeat
  • Open learnbeat
  • Maak vraag 3 van paragraaf 4.5 (deel B) 

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Leerdoelen
  • Ik weet wat het verschil is tussen een kop en een titel; 
  • Ik weet wat een onderkop is; 
  • Ik weet wat een hoofdgedachte is en hoe je deze kunt vinden; 
  • Ik weet wat signaalwoorden zijn;
  • Ik weet wat een slot is; 
  • Ik weet wat precies lezen is.

Slide 12 - Slide

Welk verband is dit?

Op school kan ik me beter concentreren en zie ik mijn vrienden weer. Dit vind ik dus fijner dan thuis.
A
tijd/chronologisch
B
opsomming
C
conclusie/samenvatting
D
oorzaak, gevolg

Slide 13 - Quiz

Welk verband is dit?
Doordat ik mijn pols had gebroken, kon ik niet goed schrijven.
A
tijd/chronologisch
B
opsomming
C
conclusie/samenvatting
D
oorzaak, gevolg

Slide 14 - Quiz

Welk verband is dit?
Nadat ik mijn huiswerk had gemaakt, ging ik een rondje mountainbiken.
A
tijd/chronologisch
B
opsomming
C
conclusie/samenvatting
D
oorzaak, gevolg

Slide 15 - Quiz

Welk verband is dit?

Ik kocht kaas, worst en sla.
A
tijd/chronologisch
B
opsomming
C
conclusie/samenvatting
D
oorzaak, gevolg

Slide 16 - Quiz

Verband
Signaalwoorden
tijd  / chronologisch
voordat, wanneer, achteraf, nadat
opsomming
 ook, verder, daarnaast, bovendien, vervolgens, en
conclusie/samenvatting
dus, alles bij elkaar, dat houdt in, daarom, kortom
oorzaak-gevolg
doordat, daardoor, zodat

Slide 17 - Slide

Hoofdgedachte
- Het onderwerp vertelt waar de tekst over gaat in één of een paar woorden. 

- De hoofdgedachte geeft antwoord op de vraag wat de schrijver nog meer wil vertellen over het onderwerp. De hoofdgedachte omschrijf je in één zin. 

Je komt achter de hoofdgedachte door de tekst precies te lezen.

Slide 18 - Slide

Voorbeeld
Onderwerp: Vriendschap

Vraag: Wat wil de schrijver mij vertellen over vriendschap?

Hoofdgedachte: Vriendschap is het allerbelangrijkste in het leven van een scholier?

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Als ik de titel lees, de tussenkopjes, de opvallende woorden, de eerste alinea, de afbeeldingen en de bron bekijk, lees ik
A
verkennend
B
globaal
C
precies

Slide 21 - Quiz

Als ik de tussenkopjes lees, de 1e, 2e en laatste zin van een alinea, lees ik
A
verkennend
B
globaal
C
precies

Slide 22 - Quiz

Als ik de hele tekst lees, de inleiding en het slot en let op de signaalwoorden, lees ik
A
verkennend
B
globaal
C
precies

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Link