What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
H3 - Les 30 Redekundig ontleden
WELKOM!
Ga rustig zitten en
ga
startklaar
zitten:
jas uit
geen kauwgom
telefoon in je tas
spullen op tafel
Wat heb je nodig deze les?
Kern Nederlands
Schrift en pen
1 / 36
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
This lesson contains
36 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
1 video
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
WELKOM!
Ga rustig zitten en
ga
startklaar
zitten:
jas uit
geen kauwgom
telefoon in je tas
spullen op tafel
Wat heb je nodig deze les?
Kern Nederlands
Schrift en pen
Slide 1 - Slide
Wat gaan we doen vandaag?
Thema: redekundig ontleden
Lesdoel
Theorie Les 30
Zelfstandig werken
Tijd over? NUMO
Slide 2 - Slide
Lesdoel:
Vandaag leren jullie redekundig ontleden.
Jullie leren vandaag:
Persoonsvorm
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Voorzetselvoorwerp
Bijwoordelijke bepaling (tijd, plaats, reden)
Slide 3 - Slide
Kern Les 30, blz. 122
Uitleg lezen
Slide 4 - Slide
les 30
Persoonsvorm:
Werkwoordsvorm
het vertelt wat het onderwerp 'doet'.
Helpt bij het bepalen van grenzen van zinsdelen
Onderwerp:
Wie of wat doet iets?
Slide 5 - Slide
De persoonsvorm in deze zin is:
Ik moet naar mijn werk.
A
Ik
B
moet
C
naar
D
mijn werk
Slide 6 - Quiz
Het onderwerp in deze zin is:
Ik moet naar mijn werk.
A
Ik
B
moet
C
naar
D
mijn werk
Slide 7 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in de zin:
Wie heeft mijn pen afgepakt?
A
Wie
B
heeft
C
afgepakt
D
heeft afgepakt
Slide 8 - Quiz
Wat is het onderwerp in de zin:
Wie heeft mijn pen afgepakt?
A
Wie
B
heeft
C
mijn pen
D
heeft afgepakt
Slide 9 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in de zin:
'Gisteren hebben zij gedanst.'
A
hebben
B
gedanst
C
zij
D
gisteren
Slide 10 - Quiz
Wat is het onderwerp in de zin:
'Gisteren hebben zij gedanst.'
A
hebben
B
gedanst
C
zij
D
gisteren
Slide 11 - Quiz
les 30
Werkwoordelijke gezegde:
Persoonsvorm + alle andere werkwoorden
wwg = iets
doen
,
bijvoorbeeld: Zij
loopt
naar school.
Naamwoordelijk gezegde:
Koppelwerkwoord + één of meer zelfstandige naamwoorden of bijvoeglijk naamwoorden over het onderwerp.
nwg = iets
zijn
,
bijvoorbeeld: Hij
is gelukkig
.
Slide 12 - Slide
Naamwoordelijk gezegde
Werkwoordelijk gezegde
Het onderwerp doet iets.
Het onderwerp is iets / voelt iets.
Slide 13 - Drag question
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
1
2
3
4
5
6
Slide 14 - Drag question
Aan de slag!
blz. 123
Maak
opdracht 1
: a, b, c en d
en
opdracht 2
= huiswerk (schrijf in je planner)
Slide 15 - Slide
Lesdoel bereikt?
Vandaag leren jullie redekundig ontleden.
Wat weten jullie over:
Persoonsvorm
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Voorzetselvoorwerp
Bijwoordelijke bepaling (tijd, plaats, reden)
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
les 30
Lijdend voorwerp:
Het zinsdeel dat de werking van het gezegde ondergaat.
wat + persoonsvorm + onderwerp?
Ik geef het cadeau aan Jan.
Slide 18 - Slide
les 30
Lijdend voorwerp:
Het zinsdeel dat de werking van het gezegde ondergaat.
wat + persoonsvorm + onderwerp?
Ik geef
het cadeau
aan Jan.
Wat geef ik? Het cadeau.
Slide 19 - Slide
Wat is het lijdend voorwerp?
gekeken.
Het lijdend voorwerp
We
hebben
vanavond
een serie
Slide 20 - Drag question
Wat is het lijdend voorwerp?
Deze klas / kan / het lijdend voorwerp/ vinden.
A
Deze klas
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
vinden
Slide 21 - Quiz
les 30
Meewerkend voorwerp
:
Naast het onderwerp en het lijdend voorwerp is er soms ook een derde partij. Het is iemand die iets krijgt of waarneemt:
aan/voor wie + persoonsvorm + onderwerp?
Ik geef het cadeau aan Jan.
Slide 22 - Slide
les 30
Meewerkend voorwerp
:
Naast het onderwerp en het lijdend voorwerp is er soms ook een derde partij. Het is iemand die iets krijgt of waarneemt:
aan/voor wie + persoonsvorm + onderwerp?
Ik geef het cadeau
aan Jan
.
Aan wie geef ik? Aan Jan.
Slide 23 - Slide
Mijn moeder heeft mijn oma een nieuwe jas gegeven.
mijn oma =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling
Slide 24 - Quiz
Wat is het mv?
Elke woensdag geeft Nienke de plantjes op haar kamer water.
A
Nienke
B
woensdag
C
op haar kamer
D
de plantjes
Slide 25 - Quiz
Les 30
Bijwoordelijke bepaling
Geeft extra informatie bij het gezegde, bijvoorbeeld
wanneer
(tijd)
, waar
(plaats)
of waarom
(reden)
iets gebeurt.
Slide 26 - Slide
Sleep de zinsdelen die een bijwoordelijke bepaling zijn naar de box.
Gisteren
heeft
de hond
naast de boom
in de tuin
een bot
begraven.
Slide 27 - Drag question
gezegde
lijdend voorwerp
onderwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Mijn foto's
stuur
ik
digitaal
aan mijn zus.
Slide 28 - Drag question
Lesdoel bereikt?
Vandaag hebben jullie redekundig ontleden geleerd.
Persoonsvorm
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling (tijd, plaats, reden)
Slide 29 - Slide
Wil je meer oefenen?
Maak de opdrachten op blz. 123 in je Kern-boek
of
oefen op:
https://www.cambiumned.nl/theorie/grammatica/zinsdelen/
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Video
Wij maakten vanochtend snel ons huiswerk.
Ik vertelde hem die leuke grap.
Aron is gisteravond naar de film geweest.
Waarom laat die presentator van die show zijn gasten nooit uitpraten?
In een pantserwagen voerden de agenten alle demonstranten af.
Oefenen
met
wwg
ow
lv
timer
3:00
Slide 32 - Slide
1)
Wij
maakten
vanochtend snel
ons huiswerk
.
2)
Ik
vertelde
hem
die leuke grap
.
3)
Aron
is
gisteravond naar de film
geweest
.
4) Waarom
laat
die presentator van die show
zijn gasten
nooit
uitpraten?
5) In een pantserwagen
voerden
de agenten
alle demonstranten
af.
Oefenen
met
wwg
ow
lv
ow
wwg
lv
Slide 33 - Slide
Ik help
hem.
Ik zie
haar
.
Wij geven
jullie
iets.
Heb je
hun
geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Slide 34 - Drag question
Mijn moeder
geeft
mij
een glas ranja
onderwerp
gezegde
meewerkend voorwerp
lijdend
voorwerp
Slide 35 - Drag question
Een zin kan uit de volgende onderdelen bestaan:
- Een actie;
- Een uitvoerder;
- Een voorwerp waarmee de handeling uitgevoerd ;
- Iemand waarvoor iets gedaan wordt/ aan wie iets geven wordt;
- Een tijd waarop iets gebeurt;
- Een plaats waar iets gebeurt;
- Een manier waarop iets gebeurt.
Onderwerp
persoonsvorm/ gezegde
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
Bijwoordelijke bepaling
Bijwoordelijke bepaling
Slide 36 - Drag question
More lessons like this
H3 - Les 30 Redekundig ontleden
March 2023
- Lesson with
35 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
H3 - Bespreking PTO4 en Herhaling Les 30 Redekundig ontleden
April 2023
- Lesson with
25 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
zinsdelen quiz
September 2024
- Lesson with
29 slides
LessonUp
Primary Education
Lower Secondary (Key Stage 3)
Upper Secondary (Key Stage 4)
Grammatica herhaling zonder NG redekundig
February 2023
- Lesson with
16 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
H2 Grammatica - Les 6 Redekundig Ontleden
September 2023
- Lesson with
37 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Redekundig ontleden
February 2021
- Lesson with
16 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
2KGT - H5 - Taalverzorging Bijwoordelijke bepaling
March 2024
- Lesson with
26 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo g, t, mavo
Leerjaar 2
proefwerk hoofdstuk 5 en 6
June 2023
- Lesson with
26 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2