Volgens de commissaris zou de oplichter met de noorderzon vertrokken zijn.
Slide 4 - Slide
Onderwerp
De doener in de zin of degene die 'is'.
Door de regen loop ik naar huis.
Ik loop door de regen naar huis.
Ik ben jarig vandaag.
Vandaag ben ik jarig.
Slide 5 - Slide
Onderwerp en congruentie
Wat is dat ook alweer? Denk aan de relatie tussen onderwerp en persoonsvorm.
Slide 6 - Slide
Lastige onderwerpen
Het is mooi weer: loos onderwerp
Er zijn veertig mensen op het feest: plaatsonderwerp
Er stond een agent voor het consulaat/ Er stonden agenten voor het consulaat.
Er = plaatsonderwerp, een agent/agenten is 'getalsonderwerp'
Slide 7 - Slide
ontleedvolgorde
Onderstreep de persoonsvorm
Hak de zin in stukken.
En dan ontleden in de volgende volgorde:
1.pv (persoonsvorm)
2.ow (onderwerp)
3.wg of ng (werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde)
4.lv (lijdend voorwerp)
5.mv (meewerkend voorwerp)
6. bijwoordelijke bepaling
Slide 8 - Slide
lijdend voorwerp
wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp
Ik eet een appel. (Wat eet ik?). Eet = werkwoordelijk gezegde. Het lijdend voorwerp 'ondergaat' de handeling van het onderwerp.
Slide 9 - Slide
lijdend voorwerp
Heeft elke zin een lijdend voorwerp? Nee
Afhankelijk van het werkwoord.
Hij ontvangt..... iets
Ik fiets....(iets? iemand? Nee, dat kan niet).
Slide 10 - Slide
meewerkend voorwerp
aan/voor wie + gezegde + ow (+ lv)?
ow=onderwerp.
Hij heeft aan Sanne een cadeau gegeven.
(Aan wie heeft hij een cadeau (=lv) gegeven? Aan Sanne.
Slide 11 - Slide
meewerkend voorwerp
Voorbeelden van werkwoorden die vaak een meewerkend voorwerp 'bij zich dragen':
aanbieden
overhandigen
antwoorden
laten zien
Slide 12 - Slide
bijwoordelijke bepaling (2.11)
- Geeft antwoorden op vragen als: wanneer, waar, waarmee, hoe, door wie, met wie, etc.
Slide 13 - Slide
Bijwoordelijke bepaling
Niet altijd is de bijwoordelijke bepaling gemakkelijk te vinden door het stellen van vragen zoals: wanneer, waarom, waarmee etc. Belangrijk: de bijwoordelijke bepaling zegt iets over het gezegde.
Tip:
Houd de ontleedvolgorde aan, dan zie je vanzelf welke woorden overblijven. Dat is de bijwoordelijke bepaling. Later krijg je nog andere mogelijkheden die je kunt kiezen, maar in de zinnen die je nu krijgt aangeboden nog niet.
Slide 14 - Slide
Maken
Learnbeat:
13.2 A + B (begintoets en zinsdelen maken)
Kies daarna je eigen route:
1. 2.1 G en daarna H en I
2. Loop je vast? Extra herhalen jaar 1: 14.1 t/m 14.3