Les 4 Cursus 5 Grammatica - het onderwerp

Cursus 5 Grammatica
les 4
Het (onderwerp) 
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Cursus 5 Grammatica
les 4
Het (onderwerp) 

Slide 1 - Slide

Open je Chromebook

Slide 2 - Slide

Wat weet je nog van de pv?

Slide 3 - Mind map

Wat weet je nog van de zinsdelen?

Slide 4 - Mind map

Wat weet je nog van de resten?

Slide 5 - Mind map

Wat weet je nog van het werkwoordelijk gezegde?

Slide 6 - Mind map

Wat weet je al van het onderwerp?

Slide 7 - Mind map

Sluit je Chromebook

Slide 8 - Slide

Onderwerp
  • Bijna elke zin heeft een onderwerp.
  • Het (onderwerp) geef je in de zin aan met haakjes
  • Het onderwerp is vaak een persoon, een dier/plant of een ding.
  • Het onderwerp  dóét vaak iets.
  • Het onderwerp hoort bij de persoonsvorm omdat ze allebei of enkelvoud of meervoud moeten zijn.


Slide 9 - Slide

Hoe vind ik het onderwerp?
Manier 1. Vraagproef: wie (wat) + persoonsvorm
  • (De vogels) (vliegen) hoog in de lucht
  • Wie (wat) vliegt?  - De vogels

Manier 2. Getalproef: Verander de zin van enkelvoud naar meervoud (of andersom), nu veranderen de persoonsvorm en het onderwerp.
  • (De vogels) (vliegen) hoog in de lucht
  • (De vogel) (vliegt) hoog in de lucht.


Slide 10 - Slide

Hoe vind je het onderwerp in de zin?
A
door de zin vragend te maken?
B
Wie of wat + ww gezegde?’
C
Wie of wat + onderwerp + gezegde?’
D
met de getalproef

Slide 11 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin:
Ik liep naar school.
A
Ik
B
liep
C
naar
D
school

Slide 12 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin:
Inge en Lucy moesten hard rennen om droog binnen te komen.
A
Inge en Lucy
B
moesten rennen
C
hard
D
Inge

Slide 13 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin:
Was de paarse krokodil achter gebleven in het zwembad?
A
Was
B
de paarse krokodil
C
krokodil
D
in het zwembad

Slide 14 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 15 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Mevrouw Kars legt het onderwerp uit.
A
Mevrouw Kars
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 16 - Quiz