Onderwerp

10 min lezen
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

10 min lezen

Slide 1 - Slide

Planning van vandaag

- Herhaling pv + zinsdelen
- Uitleg onderwerp
- Zelfstandig werken

Slide 2 - Slide

Wat is het pv in deze zin:
Op zondag mag Erna lekker uitslapen.
A
Op zondag
B
mag
C
Erna
D
uitslapen

Slide 3 - Quiz

Wat is het pv in de volgende zin:
Kira was bang voor een onvoldoende.
A
Kira
B
bang
C
was
D
onvoldoende

Slide 4 - Quiz

Verdeel de zin in zinsdelen, gebruik / :
Volgende week mag een blije Kira de toets herkansen.

Slide 5 - Open question

Onderwerp
Bijna elke zin heeft een onderwerp.
Het onderwerp is de persoon, dier of het ding die iets dóét.
Het onderwerp staat bijna altijd naast de persoonsvorm (pv).

Wat is in deze zin het onderwerp?
Mijn hond ligt te slapen.


Slide 6 - Slide

Hoe vind ik het onderwerp?
Manier 1. Stel de vraag: wie (wat) + persoonsvorm
Bv. De vogels vliegen hoog in de lucht
        Wie (wat) vliegt?

Manier 2. Verander de zin van enkelvoud naar meervoud (of andersom), nu veranderen de persoonsvorm en het onderwerp.
Bv. De vogels vliegen hoog in de lucht
        De vogel vliegt hoog in de lucht.


Slide 7 - Slide

Wat is het onderwerp in deze zin:
Ik liep naar school.
A
Ik
B
liep
C
naar
D
school

Slide 8 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin:
Inge en Lucy moesten hard rennen om droog binnen te komen.
A
Inge en Lucy
B
moesten rennen
C
hard
D
Inge

Slide 9 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin:
Was de paarse krokodil achter gebleven in het zwembad?
A
Was
B
de paarse krokodil
C
krokodil
D
in het zwembad

Slide 10 - Quiz

Aan de slag
Huiswerk:
Cursus 5 grammatica
§3 Onderwerp
Opdracht 1, 2 en 4

Online of in je boek op blz. 208, 209

Slide 11 - Slide