This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
herhaling H12 veiligheid in verkeer basis
Slide 1 - Slide
Om de snelheid te bepalen moet je weten ....
A
de afstand en de richting
B
de richting en de tijd
C
de afstand en de tijd
D
de afstand de tijd en de richting
Slide 2 - Quiz
Een scooter rijdt weg bij een verkeerslicht. Wat voor beweging is dit?
A
een beweging met constante snelheid
B
een versnelde beweging
C
een vertraagde beweging
Slide 3 - Quiz
Als de voorruit van een auto beslagen is, heeft dat invloed op de reactietijd.
Blz. 107
Opgave 1
A
juist
B
onjuist
Slide 4 - Quiz
Karin moet remmen voor een tegenligger, dit doet ze erg snel en haar Reactieafstand is hierin 40 meter. Haar remweg is 22 meter, Wat is haar Stopafstand?
Slide 5 - Open question
Welke eenheid gebruik je voor snelheid?
A
m/s
(meter per seconde)
B
km/h
(kilometer per uur)
C
A en B kunnen allebei
D
Geen van deze antwoorden
Slide 6 - Quiz
de stopafstand is
A
de remweg
B
de reactieafstand
C
de remweg en de reactieafstand samen
Slide 7 - Quiz
Je eigen reactietijd is niet altijd even groot.
Blz. 107
Opgave 2
Je reactietijd is groter dan normaal als je medicijnen hebt ingenomen.
A
juist
B
onjuist
Slide 8 - Quiz
wat heeft GEEN invloed op de reactieafstand
A
Alcohol
B
Slaaptekort
C
Snelheid
D
Versleten remmen
Slide 9 - Quiz
Dillen rijdt met 10m/s over de weg, Dillen moet remmen voor een kind, zijn reactie snelheid is 0.8 seconden, daarnaast is zijn remweg 3 meter Wat is Dillen zijn Stopafstand?
Slide 10 - Open question
Je eigen reactietijd is niet altijd even groot.
Blz. 107
Opgave 2
Je reactietijd is groter dan normaal als je moe bent.
A
juist
B
onjuist
Slide 11 - Quiz
Hoe krijg je de kortst mogelijke Reactieafstand?
A
Snel rijden en snel reageren
B
Snel rijden en langzaam reageren
C
Langzaam rijden en snel reageren
D
Langzaam rijden en langzaam reageren
Slide 12 - Quiz
Je eigen reactietijd is niet altijd even groot.
Blz. 107
Opgave 2
Je reactietijd is groter dan normaal als er sneeuw ligt waar je rijdt.
A
juist
B
onjuist
Slide 13 - Quiz
Je eigen reactietijd is niet altijd even groot.
Blz. 107
Opgave 2
Je reactietijd is groter dan normaal als je remmen slecht werken.
A
juist
B
onjuist
Slide 14 - Quiz
Gemiddelde snelheid =
A
totale tijd : afstand
B
totale afstand : tijd
C
totale tijd x afstand
D
totale afstand + tijd
Slide 15 - Quiz
Je eigen reactietijd is niet altijd even groot.
Blz. 107
Opgave 2
Je reactietijd is groter dan normaal als je op je telefoon zit.
A
juist
B
onjuist
Slide 16 - Quiz
Bij hoge snelheid is de stopafstand groter dan bij lage snelheid.
Blz. 108
Opgave 6
A
juist
B
onjuist
Slide 17 - Quiz
De kooiconstructie deukt gemakkelijk in bij een botsing.
Blz. 99
Opgave 60
A
juist
B
onjuist
Slide 18 - Quiz
Wat is de functie van de airbag?
Blz. 99
Opgave 61
A
houdt je op je plaats
B
zorgt dat je niet bekneld raakt
C
remt je af
Slide 19 - Quiz
bereken wat de tijd is gemiddelde snelheid : afstand = tijd gemiddelde snelheid = 80 km/h afstand = 120 km
Slide 20 - Open question
Wat is het doel van een kooiconstructie?
A
Beschermen van de bagage in de kofferruimte.
B
Beschermen van de mensen die in de auto zitten.
C
De deuren gaan dan gemakkelijker open.
D
Voorkomen van schade aan de auto.
Slide 21 - Quiz
Marja fietst samen met haar vriendin door een winkelcentrum. Ze fiets met een constante snelheid van 5,0 m/s.
Hoe groot is deze snelheid in km/h?
A
1,5 km/h
B
14 km/h
C
18 km/h
D
30 km/h
Slide 22 - Quiz
De woordformule voor de stopafstand is: stopafstand = reactieafstand + remweg Wat wordt er bedoeld met de reactieafstand?
A
de afstand die je nodig hebt om te stoppen
B
de afstand die je aflegt tussen het moment dat je iets ziet en gaat remmen
C
de afstand die je tijdens het remmen aflegt.
Slide 23 - Quiz
Een snelheid van 25 m/s is groter dan een snelheid van 25 km/h.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 24 - Quiz
bereken wat de tijd is gemiddelde snelheid : afstand = tijd gemiddelde snelheid = 400km/h afstand = 100km
Slide 25 - Open question
je ziet een snelheid-tijd diagram
A
constante beweging
B
vertraagde beweging
C
versnelde beweging
D
welke beweging?
Slide 26 - Quiz
A =
A
versneld
B
vertraagd
C
Constant
D
stilstaan
Slide 27 - Quiz
B =
A
versneld
B
vertraagd
C
Constant
D
stilstaan
Slide 28 - Quiz
C =
A
versneld
B
vertraagd
C
Constant
D
stilstaan
Slide 29 - Quiz
deze grafiek hoort bij een .... beweging
A
eenparige (constant)
B
versnelde
C
vertraagde
Slide 30 - Quiz
Tussen welke punten is de snelheid het hoogst
A
A en B
B
B en C
C
C en D
Slide 31 - Quiz
welke omstandigheid heeft invloed op de reactieafstand?
A
fitheid van de bestuurder
B
soort wegdek
C
vermogen van de motor
D
versleten banden
Slide 32 - Quiz
bij het karten is de veiligheid van de bestuurder van groot belang. In een auto zijn veiligheidsgordels verplicht. Een kart heeft geen gordel. Noem twee andere veiligheidsmaatregelen die een auto wel heeft en een kart niet
Slide 33 - Open question
Wat heeft GEEN invloed op de remweg?
A
Snelheid
B
Massa
C
Medicijngebruik
D
Versleten remmen
Slide 34 - Quiz
Noem 4 maatregelen die autofabrikanten aan hun auto's nemen om de veiligheid van hun auto te vergroten.
Slide 35 - Open question
Bij een botsing rekken de autogordels uit om de remweg te vergroten. Als de auto is gerepareerd, moeten de gordels ook worden vervangen. Leg uit waarom er na een botsing nieuwe gordels in een auto moeten worden geplaatst.
Slide 36 - Open question
Welke van de onderstaande veiligheidsvoorzieningen beschermt de bestuurder tijdens een noodstop zonder botsing?
A
airbag
B
kooiconstructie
C
veiligheidsgordel
D
kreukelzone
Slide 37 - Quiz
Met welke formule bereken je de gemiddelde snelheid?
A
gemiddelde snelheid = tijd : afstand
B
gemiddelde snelheid = afstand x tijd
C
gemiddelde snelheid = afstand : tijd
D
gemiddelde snelheid = tijd x afstand
Slide 38 - Quiz
Wat heeft invloed op de remweg?
A
gebruik van medicijnen
B
handsfree bellen
C
het moment dat het verkeerslicht op rood springt
D
het profiel van de banden
Slide 39 - Quiz
Een lift gaat met constante snelheid omhoog. Van deze beweging zie je vier mogelijke grafieken. Welke grafiek hoort bij het snelheid,tijd-diagram?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 40 - Quiz
Een fietser legt 20 kilometer af in 60 minuten met constante snelheid Wat was zijn constante snelheid?
A
20 km/uur
B
20 km/minuut
C
60 minuut/km
D
1 uur/km
Slide 41 - Quiz
Een straaljager heeft een snelheid van mach 1,5. Dit is 1,5 x de geluidssnelheid door lucht. Wat is de snelheid van de straaljager in m/s?
A
0,5145 m/s
B
1,944 m/s
C
514,5 m/s
D
1,944 m/s
Slide 42 - Quiz
Waarvoor dient de kreukelzone in een auto?
A
Bij een botsing wordt de remweg vergroot.
B
Bij een botsing wordt de remweg verkleind.
C
Bij een botsing wordt de reactie-afstand vergroot.
D
Bij een botsing wordt de reactie-afstand verkleind.
Slide 43 - Quiz
Ik rij 450m in 50s, wat is mijn gemiddelde snelheid?