2.5 woorden

2.5 woorden
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

2.5 woorden

Slide 1 - Slide

Wat is een voorvoegsel?

Slide 2 - Open question

Voorvoegsels
  • Een voorvoegsel is een woorddeel dat je vóór een woord plakt om de betekenis of de functie van dat woord te veranderen 

  • Een voorvoegsel kun je niet los gebruiken (met dezelfde betekenis).

Slide 3 - Slide

Voorbeelden

ver- : verbouwen, verkopen
on- : ongunstig, oneerlijk
ont- : ontmoedigen, onteigenen
her– : herexamen, heroverwegen
be– : berekenen, beschrijven


Slide 4 - Slide

Achtervoegsel
Bij sommige woorden kun je een stukje achter het woord toevoegen. De betekenis van het woord verandert door dit achtervoegsel: waarde + loos (achtervoegsel) = waardeloos (betekenis: zonder waarde). 

Andere voorbeelden van achtervoegsels zijn: -ig, -ing, -in, -es, -ster, -achtig, -lijk, -tje, -zaam, -baar, - heid, - aard, -vol. 

Door een achtervoegsel kun je aangeven of het om een man of een vrouw gaat: leerlinge, werkster, gitarist, dorpeling, boerin.

Slide 5 - Slide

maak een woord
Andere voorbeelden van achtervoegsels zijn: 
-es, 
-achtig, 
-lijk, 
-tje, 
-zaam, 
-baar, 
- heid, 
- aard, 
-vol. 

Slide 6 - Slide


Welk woord kan je voor -heid zetten?
A
verminder
B
bak
C
werk
D
werkelijk

Slide 7 - Quiz


Welk woord kan je voor -baar zetten?
A
aai
B
begrip
C
lui
D
werkelijk

Slide 8 - Quiz


Welk woord kan je voor -aard zetten?
A
klap
B
bak
C
lui
D
dier

Slide 9 - Quiz


Welk woord kan je voor -vol zetten?
A
minder
B
meer
C
overblijf
D
begrip

Slide 10 - Quiz


Welk woord kan je voor -aar zetten?
A
brand
B
bewonder
C
dank
D
besmet

Slide 11 - Quiz


Welk woord kan je voor -lijk zetten?
A
eer
B
brand
C
dank
D
liefde

Slide 12 - Quiz

Oefening
Welk woord met een achtervoegsel past bij de volgende woordbetekenissen?

Slide 13 - Slide


zonder waarde

Slide 14 - Open question


je kunt ze wassen

Slide 15 - Open question


geen gevoel

Slide 16 - Open question

Spelletje
- Maak tweetallen
- Schrijf zoveel mogelijk woorden op met het achtervoegsel.
bijvoorbeeld: 
achtervoegsel -tje
1. tafeltje
2. stoeltje
3. balletje
4. kastje

Slide 17 - Slide

schrijf zoveel mogelijk woorden op met het achtervoegsel:
- lijk

Slide 18 - Slide

schrijf zoveel mogelijk woorden op met het achtervoegsel:
- heid

Slide 19 - Slide

schrijf zoveel mogelijk woorden op met het achtervoegsel:
- zaam

Slide 20 - Slide

Sleep de juiste betekenis naar het voor/achtervoegsel.
mis
on
wan
her
slecht / verkeerd
niet
geen/slecht
nog een keer

Slide 21 - Drag question

sleep het juiste achtervoegsel naar het woord en maak er een zelfstandig naamwoord van
vieren
-heid
-ig
-ing
-isch
-sel
-teit

Slide 22 - Drag question

Sleep de juiste betekenis naar het voor/achtervoegsel.
vol
on
loos
her
met veel
niet
zonder
nog een keer

Slide 23 - Drag question

Verbind de grondwoorden met het passende voor- of achtervoegsel
a
her
vol
on
aller
liefde
kennen
beste
eerlijk
sociaal

Slide 24 - Drag question

Opdrachten maken
2.5 woorden opdracht 14 t/m 17

Slide 25 - Slide