oefening zwakke en sterke werkwoorden (o.t.t., o.v.t., v.t.t.)

oefening met de zwakke en sterke werkwoorden
1 / 26
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

oefening met de zwakke en sterke werkwoorden

Slide 1 - Slide

1. welk soort werkwoord is het?
  • een zwak werkwoord (maken-maakte-gemaakt)
  • een sterk werkwoord (lopen-liep-gelopen)

Slide 2 - Slide

2. welke tijd is het:
o.t.t. = onvoltooid tegenwoordige tijd       (ik ben)

o.v.t. = onvoltooid verleden tijd                     (ik was)

v.t.t. = voltooid tegenwoordige tijd             (ik ben geweest)

Slide 3 - Slide

o.t.t. = de tegenwoordige tijd
ik maak - ich mache
                                       d/t     sisklank

ik ga - ich gehe
                                       d/t      sisklank      e-i-Wechsel      a-ä- Wechsel

Slide 4 - Slide

1. o.t.t. Wir (leben) … in einer guten Zeit.

Slide 5 - Open question

2. o.t.t. Er (angeln) … am liebsten am Fluss.

Slide 6 - Open question

3. o.t.t. Was (nehmen) … du? Pommes mit Ketchup?

Slide 7 - Open question

4. o.t.t. (Zelten) … ihr oft? (=kamperen)

Slide 8 - Open question

5. o.t.t. Warum (grüßen) … du sie nicht?

Slide 9 - Open question

6. o.t.t. Was (lesen) … dein Bruder gern?

Slide 10 - Open question

7. o.t.t. Wann (fahren) … du nach Hause?

Slide 11 - Open question

o.v.t. = de verleden tijd
ik maakte - ich machte

ik ging - ich ging

uitgangen: - / st / - / en / t / en

Slide 12 - Slide

1. o.v.t. Mein Bruder (hoffen) … den Hauptpreis zu gewinnen.

Slide 13 - Open question

2. o.v.t. (Hören) … ihr gerne Popmusik?

Slide 14 - Open question

3. o.v.t. Warum (bleiben) … ihr nicht zu Hause?

Slide 15 - Open question

4. o.v.t. Die Eltern (bringen) … ihren Kindern was
Schönes mit.

Slide 16 - Open question

5. o.v.t. Seine Freundin (warten) … am Bahnhof.

Slide 17 - Open question

5. o.v.t. Peter (essen) … gerne Pizza.

Slide 18 - Open question

v.t.t. = de voltooid tegenwoordige tijd
ik heb gemaakt - ich habe gemacht
                                                                        -ieren: stam + t

ik ben gegaan - ich bin gegangen

Slide 19 - Slide

1. v.t.t. Wir (leben) … in einer guten Zeit … .

Slide 20 - Open question

2. v.t.t. Ich (kennen) … ihn nicht …, aber er nannte seinen Namen.

Slide 21 - Open question

3. v.t.t. Warum (bleiben) … du nicht zum Essen …?

Slide 22 - Open question

4. v.t.t. Wann (fahren) … du nach Hause … ?

Slide 23 - Open question

5. v.t.t. Peter (essen) … gerne Pizza … .

Slide 24 - Open question

6. v.t.t. Er (angeln) … am liebsten am Fluss … .

Slide 25 - Open question

7. v.t.t. Seine Freundin (warten) … am Bahnhof … .

Slide 26 - Open question