Zwakke werkwoorden vervolg (1)

Zwakke werkwoorden                                                                
1 / 38
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 7,8

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Zwakke werkwoorden                                                                

Slide 1 - Slide

lesdoel

Ik kan 5 zwakke werkwoorden van tegenwoordige tijd naar verledentijd zetten.

Slide 2 - Slide

Woordbegrip

Werkwoorden

Dingen die je kunt doen!

Ik fiets naar school.
fiets is het werkwoord.

Slide 3 - Slide

Woordbegrip

Tegenwoordige tijd

Nu op dit moment!
Het gebeurt nu.

Ik val van de fiets. 



Slide 4 - Slide

Woordbegrip

Verleden tijd

Dat is geweest!
Het is al gebeurd.

Gisteren viel ik van de fiets. 



Slide 5 - Slide

Even herhalen
Even herhalen!

Slide 6 - Slide



Er zijn twee soorten werkwoorden. 

Slide 7 - Slide

Wat zijn sterke werkwoorden?
De sterke werkwoorden veranderen van klank als ze van tijd veranderen.
tt - vt
vt - tt
De werkwoorden betekenen hetzelfde maar klinken anders.

Slide 8 - Slide

Zwakke werkwoorden

 Veranderen niet van klank als ze van tijd veranderen.

Dus de klank blijft hetzelfde!

Slide 9 - Slide

We gaan verder met de zwakke werkwoorden.

Slide 10 - Slide

Belangrijk
1.  Veranderen niet van klank als ze van tijd veranderen.

2. Er komt de (n) of te (n) achter de stam van het werkwoord.


Slide 11 - Slide

Stap 1

Zoek de stam van het werkwoord!

Hoe vind je de stam? 

Het hele werkwoord - en

Slide 12 - Slide

Stap 2

Slide 13 - Slide

Maar hoe weet je of het nu -te of -de is?

Slide 14 - Slide

Dus.... maak eerst de stam en kijk dan naar de laatste letter van de stam!

Slide 15 - Slide

't x-kofschip

Slide 16 - Slide

Dus .... 
Als de laatste letter van de stam van het werkwoord eindigt op een van de letters uit 't x-kofschip

Dan is het -te

Slide 17 - Slide

Dus .... 
Eindigt de laatste letter Avan de stam van het werkwoord niet op een van de letters uit 't x-kofschip

Dan is het -de

Slide 18 - Slide

Werkwoord SNOEPEN 

Stam = (ik) snoep
De laatste letter is een p

De p zit in 't x-kofschip


Dus de verleden tijd is 
ik snoepte
werkwoord BEDIENNEN

stam = (ik) bedien
De laatste letter is een n

De n zit niet in 't x-kofschip

Dus de verleden tijd is 
ik bediende 

Slide 19 - Slide

Werkwoord FIETSEN

Stam = (ik) fiets
De laatste letter is een s

De s zit in 't x-kofschip


Dus de verleden tijd is 
ik fietste
werkwoord WONEN

stam = (ik) woon
De laatste letter is een n

De n zit niet in 't x-kofschip

Dus de verleden tijd is 
ik woonde 

Slide 20 - Slide

Natuurlijk zijn er uitzonderingen!

Slide 21 - Slide

Werkwoord GELOVEN

Stam = (ik) gelov
De laatste letter is een v

De v zit niet in 't x-kofschip


Dus de verleden tijd is 
ik geloofde
werkwoord BELOVEN

stam = (ik) belov
De laatste letter is een v

De v zit niet in 't x-kofschip

Dus de verleden tijd is 
ik beloofde

Slide 22 - Slide

Nodig
En

Slide 23 - Slide

werkwoord horen
stam = (ik) hoor
Zit de r in het 't x-kofschip
A
ik hoorde
B
ik hoorte

Slide 24 - Quiz

werkwoord pakken
stam = (ik) pak
Zit de p in het 't x-kofschip
A
ik pakde
B
ik pakte

Slide 25 - Quiz

werkwoord zwaaien
stam = (ik) zwaai
Zit de i in het 't x-kofschip
A
ik zwaaide
B
ik zwaaite

Slide 26 - Quiz

werkwoord vertellen
stam = (ik) vertel
Zit de l in het 't x-kofschip
A
ik vertelde
B
ik vertelte

Slide 27 - Quiz

werkwoord bedanken
stam = (ik) bedank
Zit de k in het 't x-kofschip
A
ik bedankde
B
ik bedankte

Slide 28 - Quiz

Ruim op
En

Slide 29 - Slide

Stap 3
Kijk altijd over het onderwerp enkelvoud of meervoud is!

Het onderwerp kunnen mensen, dieren of dingen zijn.

Slide 30 - Slide

Nodig
En

Slide 31 - Slide

Onderwerp = het meisje
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 32 - Quiz

Onderwerp = de jongens
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 33 - Quiz

Onderwerp = hij
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 34 - Quiz

Onderwerp = de vissen
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 35 - Quiz

Onderwerp = de kubus
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 36 - Quiz

opdracht




Maak met je schoudermaatje het werkblad werkwoordspelling.

Zet de zwakke werkwoorden in de verleden tijd. 

Slide 37 - Slide

De stappen zwakke werkwoorden verleden tijd.
Stap 1
Zoek de stam van het werkwoord!

Stap 2
Is het -te of -de?
Komt de laatste letter voor in 't x-kofschip?
Ja! Dan is het - te.
Nee! Dan is het - de.

Stap 3
Is het onderwerp (persoon/ dier/ voorwerp)  enkelvoud of meervoud? 
Enkelvoud = - te of - de
Meervoud = - ten of -den



Slide 38 - Slide