Nu gaan we dezelfde werkwoorden gebruiken, maar dan voor de verledentijd (vt) (bijv. maakte).
we gaan de volgende werkwoorden vervoegen naar de vt: stampen, laden, zweven, zitten, maken, leven, proberen, haten.
We hebben hierbij steeds het volgende nodig:
tegenwoordige tijd STAM en de IK-VORM en 't Kofschip X