Spelling tegenwoordige tijd en verleden tijd - basisregels en stappen

Tegenwoordige tijd (tt)
we gaan de volgende werkwoorden vervoegen naar de tt: stampen, laden, zweven, zitten, maken, leven, proberen, haten.
1 / 42
next
Slide 1: Slide
NederlandsPrimary EducationAge 7

This lesson contains 42 slides, with text slides.

Items in this lesson

Tegenwoordige tijd (tt)
we gaan de volgende werkwoorden vervoegen naar de tt: stampen, laden, zweven, zitten, maken, leven, proberen, haten.

Slide 1 - Slide

Tegenwoordige tijd (tt)
Stampen

het hele werkwoord?
ik-vorm?
hij/zij/het-vorm?
wij/jullie/zij(mv)?
stam?

Slide 2 - Slide

Tegenwoordige tijd (tt)
Stampen

het hele werkwoord? StampEN
ik-vorm? Stamp
hij/zij/het-vorm? StampT
wij/jullie/zij(mv)? StampEN
stam? Stamp

Slide 3 - Slide

Tegenwoordige tijd (tt)
Laden

het hele werkwoord?
ik-vorm?
hij/zij/het-vorm?
wij/jullie/zij(mv)?
stam?

Slide 4 - Slide

Tegenwoordige tijd (tt)
Laden

het hele werkwoord? Laden
ik-vorm? Laad
hij/zij/het-vorm? LaadT
wij/jullie/zij(mv)? Laden
stam? Lad (beetje vreemd, maar dat is dus -en)

Slide 5 - Slide

Tegenwoordige tijd (tt)
Zweven

het hele werkwoord?
ik-vorm?
hij/zij/het-vorm?
wij/jullie/zij(mv)?
stam?

Slide 6 - Slide

Tegenwoordige tijd (tt)
Zweven

het hele werkwoord? Zweven
ik-vorm? ZweEF
hij/zij/het-vorm? ZweefT
wij/jullie/zij(mv)? Zweven
stam? Zwev (vreemd, maar dat is dus -en)

Slide 7 - Slide

Tegenwoordige tijd (tt)
Zitten

het hele werkwoord?
ik-vorm?
hij/zij/het-vorm?
wij/jullie/zij(mv)?
stam?

Slide 8 - Slide

Tegenwoordige tijd (tt)
Zitten

het hele werkwoord? Zitten
ik-vorm? Zit
hij/zij/het-vorm? Zit
wij/jullie/zij(mv)? Zitten
stam? Zitt 

Slide 9 - Slide

Tegenwoordige tijd (tt)
Maken

het hele werkwoord?
ik-vorm?
hij/zij/het-vorm?
wij/jullie/zij(mv)?
stam?

Slide 10 - Slide

Tegenwoordige tijd (tt)
Maken

het hele werkwoord? maken
ik-vorm? maak
hij/zij/het-vorm? maakT
wij/jullie/zij(mv)? maken
stam? mak

Slide 11 - Slide

Tegenwoordige tijd (tt)
Leven

het hele werkwoord? 
ik-vorm? 
hij/zij/het-vorm?
wij/jullie/zij(mv)?
stam?

Slide 12 - Slide

Tegenwoordige tijd (tt)
Leven

het hele werkwoord? Leven
ik-vorm? Leef
hij/zij/het-vorm? Leeft
wij/jullie/zij(mv)? Leven
stam? lev

Slide 13 - Slide

Tegenwoordige tijd (tt)
Proberen

het hele werkwoord?
ik-vorm?
hij/zij/het-vorm?
wij/jullie/zij(mv)?
stam?

Slide 14 - Slide

Tegenwoordige tijd (tt)
Proberen

het hele werkwoord? Proberen
ik-vorm? Probeer
hij/zij/het-vorm? Probeert
wij/jullie/zij(mv)? Proberen
stam? Prober

Slide 15 - Slide

Tegenwoordige tijd (tt)
Suizen

het hele werkwoord?
ik-vorm?
hij/zij/het-vorm?
wij/jullie/zij(mv)?
stam?

Slide 16 - Slide

Tegenwoordige tijd (tt)
Suizen

het hele werkwoord? Suizen
ik-vorm? Suis
hij/zij/het-vorm? Suist
wij/jullie/zij(mv)? Suizen
stam? Suiz

Slide 17 - Slide

Tegenwoordige tijd (tt)
Haten

het hele werkwoord? 
ik-vorm? 
hij/zij/het-vorm?
wij/jullie/zij(mv)?
stam?

Slide 18 - Slide

Tegenwoordige tijd (tt)
Haten

het hele werkwoord? Haten
ik-vorm? Haat
hij/zij/het-vorm? Haat
wij/jullie/zij(mv)? Haten
stam? Hat

Slide 19 - Slide

Tegenwoordige tijd (tt)
Samengevat:
het hele werkwoord is gelijk aan het meervoud, dus wij/jullie/zij(mv)

Hij/zij/het vorm is altijd: Ik-vorm + T!

De (soms) gekke stam-vorm hebben we nodig voor de verledentijd!
Volgende slides gaan over verledentijd, dan snappen jullie waarom de stam belangrijk is (en dus anders is dan de Ik-vorm!!)


Slide 20 - Slide

Verledentijd (vt)
Nu gaan we dezelfde werkwoorden gebruiken, maar dan voor de verledentijd (vt) (bijv. maakte).

we gaan de volgende werkwoorden vervoegen naar de vt: stampen, laden, zweven, zitten, maken, leven, proberen, haten.
We hebben hierbij steeds het volgende nodig:
tegenwoordige tijd STAM en de IK-VORM en 't Kofschip X

Slide 21 - Slide

Verledentijd (vt)
Stampen
(tegenwoordige tijd STAM en de IK-VORM en 't Kofschip X)

ik-vorm:
stam:
laatste letter stam in t kofschip X?: 


Slide 22 - Slide

Verledentijd (vt)
Stampen
(tegenwoordige tijd STAM en de IK-VORM en 't Kofschip X)

ik-vorm: Stamp
stam: Stamp 
laatste letter stam in t kofschip X?: JA: dus TE(N) achter de IK-VORM:
stampte(n)

Slide 23 - Slide

Verledentijd (vt)
Laden
(tegenwoordige tijd STAM en de IK-VORM en 't Kofschip X)

ik-vorm:
stam:
laatste letter stam in t kofschip X?: 


Slide 24 - Slide

Verledentijd (vt)
Laden
(tegenwoordige tijd STAM en de IK-VORM en 't Kofschip X)

ik-vorm: Laad
stam: Lad
laatste letter stam in t kofschip X?: Nee: dus DE(N) achter de IK-VORM:
Laadde(n)

Slide 25 - Slide

Verledentijd (vt)
Zweven
(tegenwoordige tijd STAM en de IK-VORM en 't Kofschip X)

ik-vorm:
stam:
laatste letter stam in t kofschip X?: 


Slide 26 - Slide

Verledentijd (vt)
Zweven
(tegenwoordige tijd STAM en de IK-VORM en 't Kofschip X)

ik-vorm: Zweef (let op, laatste letter kan nooit V zijn en er moet een e bij)
stam: Zwev
laatste letter stam in t kofschip X?: Nee: dus DE(N) achter de IK-VORM:
Zweefde(n)

Slide 27 - Slide

Verledentijd (vt)
Zitten
(tegenwoordige tijd STAM en de IK-VORM en 't Kofschip X)

ik-vorm:
stam:
laatste letter stam in t kofschip X?: 


Slide 28 - Slide

Verledentijd (vt)
Zitten
(tegenwoordige tijd STAM en de IK-VORM en 't Kofschip X)

ik-vorm: Zit
stam: Zit
Let op: dit is een sterk werkwoord (klank verandert), dus 't Kofschip hebben we niet nodig bij de verleden tijd.
Zat, zaten

Slide 29 - Slide

Verledentijd (vt)
Maken
(tegenwoordige tijd STAM en de IK-VORM en 't Kofschip X)

ik-vorm:
stam:
laatste letter stam in t kofschip X?: 


Slide 30 - Slide

Verledentijd (vt)
Maken
(tegenwoordige tijd STAM en de IK-VORM en 't Kofschip X)

ik-vorm: Maak (komt dus een a bij!)
stam: mak
laatste letter stam in t kofschip X?: Ja: dus TE(N) achter de IK-VORM:
Maakte(n)

Slide 31 - Slide

Verledentijd (vt)
Leven
(tegenwoordige tijd STAM en de IK-VORM en 't Kofschip X)

ik-vorm:
stam:
laatste letter stam in t kofschip X?: 


Slide 32 - Slide

Verledentijd (vt)
Leven
(tegenwoordige tijd STAM en de IK-VORM en 't Kofschip X)

ik-vorm: Leef (woord kan niet eindigen op een V + er komt een e bij!)
stam: lev
laatste letter stam in t kofschip X?: Nee: dus DE(N) achter de IK-VORM:
Leefde(n)

Slide 33 - Slide

Verledentijd (vt)
Proberen
(tegenwoordige tijd STAM en de IK-VORM en 't Kofschip X)

ik-vorm:
stam:
laatste letter stam in t kofschip X?: 


Slide 34 - Slide

Verledentijd (vt)
Proberen
(tegenwoordige tijd STAM en de IK-VORM en 't Kofschip X)

ik-vorm: Probeer (er komt een e bij!)
stam: prober
laatste letter stam in t kofschip X?: Nee: dus DE(N) achter de IK-VORM:
probeerde(n)

Slide 35 - Slide

Verledentijd (vt)
haten
(tegenwoordige tijd STAM en de IK-VORM en 't Kofschip X)

ik-vorm:
stam:
laatste letter stam in t kofschip X?: 


Slide 36 - Slide

Verledentijd (vt)
haten
(tegenwoordige tijd STAM en de IK-VORM en 't Kofschip X)

ik-vorm: Haat (er komt een a bij!)
stam: Hat
laatste letter stam in t kofschip X?: Ja: dus TE(N) achter de IK-VORM:
haatte(n)

Slide 37 - Slide

Herhaling tt 
Dus:
het hele werkwoord is gelijk aan het meervoud, dus wij/jullie/zij(mv) (vaak dus met -en op het einde)
Hij/zij/het vorm is altijd: Ik-vorm + t 

bij de tt hebben we dus GEEN Kofschip nodig

Slide 38 - Slide

Herhaling vt
Wat had je daar ook al weer voor nodig + stappenplan


ik-vorm (=basis van je woord)
stam (t Kofschip X gebruiken we voor de laatste letter vd stam)

Bij de VT en VD hebben we WEL Kofschip nodig. 

Slide 39 - Slide

Herhaling vt
Vb. Het vliegtuig (zweven) gisteren boven mijn hoofd.
 
1. Ik-vorm noteren we alvast, want het is de basis van wat we nodig hebben= zweef
2. stam = zwev <-- laatste letter zit NIET in 't Kofschip X, dus er komt 'de' achter de Ik-vorm
3. zweefde 
4. even controleren of het onderwerp (het vliegtuig) enkelvoud of meervoud (+n achter het ww) is.
5. het is enkelvoud (1 vliegtuig, HET vliegtuig), dus het antwoord blijft zweefde

Slide 40 - Slide

Nog even kort het stappenplan

Slide 41 - Slide

We gaan nu samen een paar opdrachten maken 

En erna doen we een spelletje (wel spellings-gerelateerd :D)

Slide 42 - Slide