1.4 tekstverbanden en signaalwoorden

signaalwoorden en tekstverbanden
 quiz
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

signaalwoorden en tekstverbanden
 quiz

Slide 1 - Slide

Oorzaak – gevolg
Door, doordat, waardoor, te danken aan

Slide 2 - Slide

Tegenstelling
maar, echter,hoewel, daarentegen

Slide 3 - Slide

Reden / argument
Want, omdat, daarom, vanwege, immers,

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

"Onregelmatige werktijden, de hitte en de hectiek van de keuken, het contact met gasten, dat kun je op school niet nabootsen."

Welk verband kom je hierboven tegen?
A
tegenstelling
B
opsomming
C
voorbeeld
D
geen verband

Slide 6 - Quiz

"Het leerbedrijf waar je stage gaat lopen, is niet verplicht je een vergoeding te betalen. Maar in de praktijk doen leerbedrijven dit meestal wel.

Welk verband kom je hierboven tegen?
A
Opsomming
B
tegenstelling
C
geen verband
D
voorbeeld

Slide 7 - Quiz

Vandaag leer je verschillende vormen van migratie, bijvoorbeeld emigratie.

Welk signaalwoord kom je hierboven tegen?
A
migratie
B
verschillende
C
bijvoorbeeld
D
emigratie

Slide 8 - Quiz

Welk verband staat in deze zin?
Zijn vriendin daarentegen is wel heel erg aardig.
A
Opsomming
B
Oorzaak-gevolg
C
Conclusie
D
Tegenstelling

Slide 9 - Quiz

Welk verband staat in deze zin?
In de winkel haal ik brood en melk.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Middel-doel
D
Voorwaarde

Slide 10 - Quiz

Welk verband staat in deze zin?
Zijn vriendin daarentegen is wel heel erg aardig.
A
Opsomming
B
Oorzaak-gevolg
C
Conclusie
D
Tegenstelling

Slide 11 - Quiz

De bezuiniging gaat ten koste van de kinderopvang. Zo heeft het kinderdagverblijf aan de Essenstraat nu al moeite met bekostigen van de speelplaats. Welk verband herken je?
A
doel - middel
B
oorzaak - gevolg
C
reden - verklaring
D
voorbeeld - bewijs

Slide 12 - Quiz

Tekstverband: VOORWAARDE
A
mits
B
waardoor
C
omdat
D
alles bij elkaar

Slide 13 - Quiz

Tekstverband: OPSOMMING
A
nog
B
alles bij elkaar
C
al met al
D
zoals

Slide 14 - Quiz

Tekstverband: UITLEG OF TOELICHTING
A
zoals
B
samenvattend
C
met andere woorden
D
tenzij

Slide 15 - Quiz

Signaalwoord: TEN EERSTE........TEN TWEEDE
A
middel-doel
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 16 - Quiz

Tekstverband: CONCLUSIE
A
kortom
B
alles overziend
C
met dat doel
D
daarentegen

Slide 17 - Quiz

Tekstverband: TEGENSTELLING
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 18 - Quiz

Voordat ik mijn ontbijt eet, poets is mijn tanden.
Welk tekstverband herken je?
A
Oorzaak-gevolg
B
Tijd
C
Tegenstelling
D
Conclusie

Slide 19 - Quiz

Ik houd van zwemmen en reizen. Ook ben ik gek op sporten.
Welk tekstverband herken je?
A
Voorwaarde
B
Toelichting
C
Mening-argument
D
Opsomming

Slide 20 - Quiz

In China is de avondklok ingevoerd, dat wil zeggen dat niemand zonder een geldige reden 's nachts op straat mag zijn.
Welk tekstverband herken je?
A
Toelichting
B
Voorwaarde
C
Voorbeeld
D
Doel-middel

Slide 21 - Quiz

Ik let goed op en haal prima cijfers. Kortom: Ik haal mijn examen makkelijk.
Welk verband herken je?
A
Voorbeeld
B
Doel-middel
C
Conclusie
D
Opsomming

Slide 22 - Quiz

Ik heb nieuwe voetbalschoenen gekocht waarmee ik ga scoren.
Welk verband herken je?
A
oorzaak-gevolg
B
tegenstelling
C
tijd
D
doel-middel

Slide 23 - Quiz

De meerderheid stemde in met het plan, de oppositie kwam echter direct in opstand. Welk verband herken je?
A
oorzaak-gevolg
B
tegenstelling
C
reden - verklaring
D
doel-middel

Slide 24 - Quiz

Bij welk tekstverband kom je dit signaalwoord tegen?
- ook -
A
samenvatting
B
vergelijking
C
opsomming
D
oorzaak - gevolg

Slide 25 - Quiz

Bij welk tekstverband kom je dit signaalwoord tegen?
- daarom -
A
toelichting
B
reden - verklaring
C
opsomming
D
oorzaak - gevolg

Slide 26 - Quiz

Bij welk tekstverband kom je dit signaalwoord tegen?
- kortom -
A
tegenstelling
B
reden - verklaring
C
vergelijking
D
conclusie

Slide 27 - Quiz

Bij welk tekstverband kom je dit signaalwoord tegen?
- zoals -
A
doel - middel
B
reden - verklaring
C
vergelijking
D
voorwaarde

Slide 28 - Quiz