Gedachte (negatief ): Het zal wel niet lukken en de klas lacht me vast uit.
Gevoel: Tim is zenuwachtig en krijgt buikpijn.
Gedrag: Tim komt niet uit zijn woorden en vergeet wat hij wilde vertellen.
Slide 10 - Slide
Gebeurtenis: David moet een spreekbeurt houden.
Gedachte (positief ): Iedereen is zenuwachtig voor een spreekbeurt maar ik heb het goed voorbereid en ik ga gewoon mijn best doen.
Gevoel: David is positief gespannen.
Gedrag: David houdt een goede spreekbeurt. Voortaan heeft hij het vertrouwen dat hij goed is in het houden van spreekbeurten.
Nu beschrijven we dezelfde gebeurtenis maar met een andere gedachte.
Slide 11 - Slide
Ik kan het toch niet.
De presentatie gaat uiteraard weer mislukken.
Ik zeg maar niks want ze vinden me toch stom.
Ik zal deze wedstrijd wel weer niet scoren
Ik moet minimaal een 7 scoren voor het proefwerk
Slide 12 - Slide
Als we de gedachte veranderen, veranderen we ons gevoel en gedrag!
Gedachten die we over onszelf en over situaties hebben, zijn soms heel negatief. Als je er goed over nadenkt zijn ze vaak niet helemaal waar. Gedachten als ‘ik kan nooit iets goed doen’ of ‘ze moeten mij altijd hebben’ zijn nooit helemaal waar.
Slide 13 - Slide
Welke negatieve gedachte(n) heb jij?
Slide 14 - Mind map
Er zijn twee vragen om te controleren of je gedachte positief is:
Is de gedachte die ik heb helemaal waar?
Helpt deze gedachte mij om beter te presteren?
Slide 15 - Slide
Kies 1 of 2 kaartjes met daarop een gedachte waarvan jij denkt dat die jou zou kunnen helpen
Slide 16 - Slide
Zelf aan de slag:
met de opdrachten op blz. 18, 19, 20
Slide 17 - Slide
Ga de komende week:
Aan de slag met de 4 g oefening
Check elke dag even bij jezelf in > o.a. ademhaling