2021 cursus leesvaardigheid

ONDERWERP EN HOOFDGEDACHTE
Elke tekst gaat over een onderwerp en heeft een hoofdgedachte. Het onderwerp van de tekst is een woord dat / een woordgroep die aangeeft waarover de tekst gaat; het is géén zin.
De hoofdgedachte is een mededelende zin (dus geen vraag!), die het belangrijkste weergeeft wat in de tekst over het onderwerp gezegd wordt.
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 11 slides, with text slides.

Items in this lesson

ONDERWERP EN HOOFDGEDACHTE
Elke tekst gaat over een onderwerp en heeft een hoofdgedachte. Het onderwerp van de tekst is een woord dat / een woordgroep die aangeeft waarover de tekst gaat; het is géén zin.
De hoofdgedachte is een mededelende zin (dus geen vraag!), die het belangrijkste weergeeft wat in de tekst over het onderwerp gezegd wordt.

Slide 1 - Slide

TEKSTDOELEN
Een schrijver of spreker wil met zijn tekst iets bereiken bij zijn publiek: hij heeft een bepaald doel. Er zijn verschillende tekstdoelen: 
amuseren: het publiek vermaken met iets wat leuk, spannend of ontroerend is; 
informeren: het publiek uitleggen hoe iets in elkaar zit, hoe iets is; 
opiniëren: het publiek zelf een mening laten vormen; 
overtuigen: het publiek een mening laten overnemen; 
activeren: het publiek aanzetten iets te gaan doen (of juist niet te doen).
Elke tekst heeft een van deze doelen als hoofddoel. Soms heeft een tekst een tweede, bijkomend doel.

Vaak geeft de hoofdgedachte aanwijzingen over het tekstdoel: 
• De hoofdgedachte is een constatering: het tekstdoel is informeren of opiniëren.
• De hoofdgedachte is een mening: het tekstdoel is overtuigen en/of activeren.

Slide 2 - Slide

TITELS
Bij een geschreven tekst staat de titel boven de tekst. Bij een gesproken tekst wordt de titel soms genoemd in de introductie of vooraankondiging (een affiche of programmagids). Er zijn twee soorten titels: 
• Een informerende titel geeft aan waarover een tekst gaat, bijvoorbeeld Denen, het gelukkigste volk van de wereld.
• Een motiverende titel maakt de lezer nieuwsgierig naar de tekst, bijvoorbeeld Lol in Legoland.
Geschreven teksten hebben vaak de combinatie van een motiverende titel en een informerende ondertitel:

Slide 3 - Slide

Een goede tekst bestaat uit drie delen: inleiding, middenstuk en slot. De inleiding van een tekst heeft twee functies: 
• de aandacht van het publiek trekken; 
• het onderwerp van de tekst introduceren.

Slide 4 - Slide

De inleiding van een tekst moet de aandacht van het publiek trekken. Schrijvers en sprekers willen immers dat het publiek verder leest of aandachtig blijft luisteren. De inleiding moet dus aantrekkelijk zijn.

Slide 5 - Slide

Manieren om de inleiding aantrekkelijk te maken: 

naar een actuele gebeurtenis verwijzen 
Een tekst kan beginnen met iets wat nu (in de media, onder de mensen) in de belangstelling staat. Die actualiteit vormt dan de aanleiding voor de tekst.
kort de voorgeschiedenis beschrijven 
De inleiding kan kort weergeven hoe er in het verleden over het onderwerp is gedacht of hoe ermee is omgegaan. Dat maakt het publiek nieuwsgierig naar hoe het tegenwoordig zit en dat is dan het onderwerp van de tekst.
een aantrekkelijk voorbeeld geven 
Een voorbeeld is een kort verhaaltje, een specifiek geval van het onderwerp van de tekst. Een bijzondere vorm is de anekdote: een kort, grappig (waargebeurd) verhaaltje.
het belang voor het publiek aangeven 
Wanneer de inhoud van de tekst van belang kan zijn voor het publiek, kan daar in de inleiding op gewezen worden. Zo wordt de aandacht van het publiek getrokken.

Slide 6 - Slide

Een inleiding wordt ook aantrekkelijk door een sterke eerste zin. Klassieke manieren zijn: 
• een intrigerende vraag: 
– Dames en heren, ik wil beginnen met een vraag: Hoeveel keer per dag liegt u? 
• ‘schokkende’ of opvallende cijfers: 
– Een op de zeven jongens in 4 havo blijft zitten. 
• een paradox (een schijnbare tegenstelling): 
– Hoe gespecialiseerder iemand is, hoe minder hij kan. 
• een prikkelend citaat: 
– ‘Ik denk, dus ik besta', schreef de Franse filosoof en wiskundige René Descartes. 
• een suggestieve of raadselachtige opsomming: 
– Drieëntwintig stripboeken, een weduwe en een jonge Engelsman. Wat, geacht publiek, hebben die met elkaar te maken?

Slide 7 - Slide

De tweede functie van de inleiding is duidelijk maken waarover de tekst gaat. Een onderwerp kan op de volgende manieren geïntroduceerd worden: 

• Er worden een of meer vragen gesteld.
• Er wordt een mening (standpunt) geformuleerd.
• Er wordt een probleem geschetst.

In het middenstuk worden dan die vragen beantwoord, de argumenten bij het standpunt gegeven, of de verklaringen en/of oplossingen voor het probleem gepresenteerd.
Bij gesproken teksten kondigt de spreker in de inleiding vaak de deelonderwerpen aan die hij in het middenstuk van zijn tekst gaat bespreken.

Slide 8 - Slide

Een tekst wordt afgerond met een slot. Het slot bevat meestal de hoofdgedachte (de conclusie) van de tekst (meestal in één zin geformuleerd). Vaak begint het slot met een signaal, zoals kortom, al met al, we hebben dus gezien dat ..., ik rond nu af met ...

Slide 9 - Slide

Naast de hoofdgedachte bevat het slot soms (een combinatie van): 
  • een samenvatting in enkele zinnen (niet bij korte teksten);
  • een afweging; 
  • een aansporing of aanbeveling; 
  • een toekomstverwachting. De manier waarop een tekst wordt afgerond, wordt onder meer bepaald door het doel van de tekst en door de inleiding. Een activerende tekst kan bijvoorbeeld eindigen met een aansporing.

Slide 10 - Slide

Manieren om aantrekkelijk te eindigen: 
  •  een aansluiting bij het begin (de cirkel rondmaken): in het slot wordt teruggekomen op (de aandachttrekker uit) de inleiding; 
• een uitsmijter (pakkende slotzin), bijvoorbeeld een retorische vraag of een citaat. Rond niet af met clichés als De tijd zal het leren of De meningen hierover zijn verdeeld en dat zal nog wel lang zo blijven.

Slide 11 - Slide