Dictoglos

Dictoglos
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Dictoglos

Slide 1 - Slide

Doel
- Oefenen met luisteren
- Oefenen met aantekeningen maken
- Oefenen met samenwerken
- Oefenen met zinnen maken

Slide 2 - Slide

Dictoglos
  • 1e keer --> alleen luisteren.
  • 2e keer --> aantekeningen maken.
  • Schrijf jouw versie van het verhaal op.
  • In twee- of drietallen bespreken wat jullie hebben gehoord.
  • Het verhaaltje opnieuw schrijven. Je hebt 20 minuten!
  • Eén persoon uit het groepje leest het verhaal voor. 

Slide 3 - Slide

Belangrijk woord 
Eland: een groot dier wat in het noorden van Europa leeft, in Noorwegen, Zweden en Finland (Scandinavië)
Een eland lijkt op een groot hert



Slide 4 - Slide

Belangrijk om te weten
World of Warcraft is een online game


Slide 5 - Slide

Ronde 1
De docent leest het verhaal 
en iedereen luistert.

Slide 6 - Slide

Ronde 2
Maak aantekeningen.

Schrijf niet precies wat je hoort, maar belangrijke woorden.

Slide 7 - Slide

Opdracht 1
  • Bekijk je aantekeningen en maak hier een verhaal van. Probeer zo precies mogelijk op te schrijven wat je hebt begrepen van het verhaal.

Slide 8 - Slide

Opdracht 2
Schrijf nu samen het verhaal. Per groepje één verhaal!
Let op de volgorde van de zin. 
Je mag vragen stellen over de volgorde, maar niet over de inhoud van het verhaal. 


Slide 9 - Slide

De basis van een zin
1= wie of wat (onderwerp)
2= doet, doen (het werkwoord)
3= extra informatie
 





1
2
3
Ik
 ga
naar school.

Slide 10 - Slide

1. wie of wat
Onderwerp: wie of wat

Wie: Mijn tante woont in Amsterdam.

Wat: De school is in Amstelveen. 



Slide 11 - Slide

1. Jan loopt naar school.
2. Ik heb een broer en een zus.
3. De zoon heet David.
4. Ik schrijf de woorden.
5. Wij wonen in Portugal.
6. Het is mooi weer. 

2. Het werkwoord

Slide 12 - Slide

een werkwoord:
* praat over een actie; iets wat je doet
* stopt vaak met ...-en

Slide 13 - Slide

1. Jan loopt naar school.
2. Ik heb een broer en een zus.
3. De zoon heet David.
4. Ik schrijf de woorden.
5. Wij wonen in Portugal.
6. Het is mooi weer

3. Extra informatie: waar, wat, hoe

Slide 14 - Slide

Vraagzin
Bij een vraagzin staat het werkwoord of het vraagwoord (waar, wanneer, hoe) op nummer 1.

Slide 15 - Slide

Voorbeelden
1. Heb je een nieuwe fiets?
2. Wanneer heb je school?
3. Kom je naar mijn verjaardag?
4. Hoe heet de docent?
5. Mag ik naar de wc?

Slide 16 - Slide

Opdracht 3
Deel het verhaal van je groepje aan de klas. Geef feedback op elkaars versie van het verhaal.

Slide 17 - Slide

Controle
Dit is de originele tekst.

Klopt het met jouw tekst?
Heb je alle belangrijke informatie?
Wat ben je vergeten?

Slide 18 - Slide

Hoe is het gegaan?
- wat ging goed?
- voorbeeld 

- wat was moeilijk?
- waarom?

Slide 19 - Slide