§6 werkwoorden

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* feedback op elkaars teksten
* theorie §6 werkwoorden
* oefeningen


Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* onderscheid maken tussen de zelfstandige werkwoorden en hulp- en koppelwerkwoorden.

timer
10:00
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* feedback op elkaars teksten
* theorie §6 werkwoorden
* oefeningen


Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* onderscheid maken tussen de zelfstandige werkwoorden en hulp- en koppelwerkwoorden.

timer
10:00

Slide 1 - Slide

Feedback
Je kijkt de tekst van je klasgenoot na en geeft feedback op de volgende punten:
  

  • Er zijn minimaal 8 bn en zn en deze zijn onderstreept/gemarkeerd.
  • Elke zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt.
  • Andere leestekens zijn ook goed gebruikt.
  • Let ook op (werkwoord)spelling.
timer
7:00

Slide 2 - Slide

Werkwoord
Wat is een werkwoord?

Slide 3 - Slide

Werkwoord
Geeft aan wat er in een zin gebeurt.

Geeft aan dat het onderwerp iets is of iets doet.

Vervoegen -> verschillende werkwoordsvormen.




Slide 4 - Slide

0

Slide 5 - Video

Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.

Zodra er meer dan één werkwoord in de zin staat, is de persoonsvorm altijd een zelfstandig werkwoord.

1. waar                               2. niet waar

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Keuze
1. Je doet mee met de klassikale uitleg en maakt aantekeningen. (Let op; kww staan niet in je lesboek, maar moet je wel kennen.)

2. Je gaat in stilte tot de klassikale uitleg klaar is zelfstandig aan het werk met opdracht 2, 3 en 5 van grammatica §6. Als je hiermee klaar bent, laat je schrift en boek aan mij zien en maak je de lesopdracht die ik je geef.

Weet je iets niet?
Kijk eerst in de theorie. Als de klassikale uitleg klaar is, mag je zachtjes overleggen met je buurman of -vrouw. 

Slide 8 - Slide

Zelfstandig werkwoord (zww)
  • Een zww geeft een handeling aan ('iets doen').
  • Als er één werkwoord in de zin staat dat een handeling aangeeft, dan is dat het zww.
  • Als er meer werkwoorden zijn, staat het zww achter in de zin.
  • Er staat altijd maar 1 zww in de zin.
  • Het zww is onmisbaar voor de zin. 

Slide 9 - Slide

Mama versiert de kamer.
Ik voetbal het allerliefste met mijn vrienden.

Slide 10 - Slide

Hulpwerkwoord (hww)
  • Als je in de zin het zww hebt gevonden en er staan nog meer werkwoorden in deze zin, dan zijn dat hulpwerkwoorden.
  • Hulpwerkwoorden "helpen" het zww.
  • Een hww staat nooit alleen in een zin.
  • Als er meerdere ww in een zin staan, is de pv altijd een hww.
  • Een hww kun je weglaten uit de zin.

Slide 11 - Slide

hulpwerkwoord (hww)
Jan heeft gefietst.

2 ww: heeft (pv) en gefietst

hww: heeft
zww: gefietst




Slide 12 - Slide

Koppelwerkwoord (kww)
  • Als een zin gaat over iets zijn of worden, (naamwoordelijk gezegde) en hierin staat maar één werkwoord, dan is dat een koppelwerkwoord (kww).
  • Een kww koppelt een eigenschap aan het onderwerp.
  • Als er meerdere werkwoorden in de zin staan, staat het kww altijd achter in de zin. De andere werkwoorden zijn dan hulpwerkwoord.

Slide 13 - Slide

Wat zijn de kww?
Schrijf op... 

Slide 14 - Slide

De koppelwerkwoorden zijn:

  • zijn
  • worden
  • blijven
  • blijken
  • lijken
  • schijnen
De volgende kww komen minder vaak voor:


  • heten
  • dunken
  • voorkomen

Slide 15 - Slide

Iemand DOET iets

- zelfstandig ww
- hulpwerkwoord
Iemand IS iets

- koppelwerkwoord
- hulpwerkwoord

Slide 16 - Slide

Opdracht
De klassikale uitleg is klaar. Er mag nu zachtjes met elkaar worden overlegd.

Maken opdracht 2, 3 en 5

Klaar? Laat je schrift en boek aan mij zien en maak je de lesopdracht die ik je geef.

Weet je iets niet?
Kijk eerst in de theorie. Daarna mag je zachtjes overleggen met je buurman of -vrouw. Komen jullie er samen nog niet uit, dan steek je je hand omhoog en kom ik je helpen.

Slide 17 - Slide

Schrijf op in je schrift
Ik kan de verschillende werkwoorden herkennen en benoemen.
0 = echt (nog) niet / 10 = absoluut wel

Slide 18 - Slide

Hoe vind je dat je gewerkt hebt?
Teken een emoji in je schrift.
timer
1:00

Slide 19 - Slide