Paragraaf 5.2.1 (r)

Leerdoelen
  • Je weet welke drie factoren het wereldklimaatsysteem beïnvloeden. 
  • Je kunt de drie manieren van warmtetransport noemen. 
  • Je kunt uitleggen op welke manier warmte door oceanen wordt herverdeeld.
  • Je kunt uitleggen op welke manier warmte door luchtstromen wordt herverdeeld.
  • Je kunt uitleggen hoe de hydrologische kringloop energietransport mogelijk maakt.
  • Je kunt uitleggen hoe de grote windsystemen functioneren. 
  • Je kunt uitleggen hoe het energietransport door de hydrologische kringloop verloopt
  • Je kunt beschrijven welke  en uitleggen hoe vier factoren het klimaat bepalen.
  • Je kent het Köppensysteem en kunt het toepassen.

1 / 45
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Leerdoelen
  • Je weet welke drie factoren het wereldklimaatsysteem beïnvloeden. 
  • Je kunt de drie manieren van warmtetransport noemen. 
  • Je kunt uitleggen op welke manier warmte door oceanen wordt herverdeeld.
  • Je kunt uitleggen op welke manier warmte door luchtstromen wordt herverdeeld.
  • Je kunt uitleggen hoe de hydrologische kringloop energietransport mogelijk maakt.
  • Je kunt uitleggen hoe de grote windsystemen functioneren. 
  • Je kunt uitleggen hoe het energietransport door de hydrologische kringloop verloopt
  • Je kunt beschrijven welke  en uitleggen hoe vier factoren het klimaat bepalen.
  • Je kent het Köppensysteem en kunt het toepassen.

Slide 1 - Slide

Tekstanalyse
1. Zet de drie factoren die het klimaatsysteem beïnvloeden in je schrift.

2. Zet erachter welk verband er is met de temperatuur. Doe het zo: hoe meer ..... hoe warmer/kouder het wordt.

Slide 2 - Slide

Aantekening
  1. Hoe meer kortgolvige straling, hoe warmer het wordt.
  2. Hoe meer terugkaatsing op wolken en deeltjes in de lucht, hoe kouder het wordt.
  3. Hoe meer absorptie door broeikasgassen, hoe warmer het wordt.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Slide

Wat is een systeem?

Slide 6 - Open question

Slide 7 - Slide

Opdrachten
Maak opdrachten 1 en 2
timer
5:00

Slide 8 - Slide

Tekstanalyse
3. Schrijf in je schrift de drie manieren van energietransport.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Opdrachten
Maak opdracht 3
timer
3:00

Slide 12 - Slide

Herhaling onderbouw
Teken de grote windsystemen.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Opdrachten
Maak opdrachten 4 en 5
timer
5:00

Slide 18 - Slide

Tekstanalyse
4. Schrijf in je schrift de vier factoren die het klimaat bepalen.

5. Geef bij elk van de factoren een verband aan (zie ook met onderdeel 2)

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Aantekening
  1. Hoe lager de breedte, hoe warmer het klimaat.
  2. Hoe vaker een hogedruk gebied, hoe droger het klimaat.
  3. Hoe groter de afstand naar de zee, hoe groter het verschil tussen zomer en wintertemperaturen.
  4. Hoe hoger een gebied ligt, hoe kouder het is.

Slide 21 - Slide

Differentiatie
Maak een keuze:
1. Herhaling Köppen-systeem
2. Maak opdrachten 2 + 3

Slide 22 - Slide

Herhaling onderbouw Köppen
Welke 5 hoofdklimaten zijn er?

Slide 23 - Slide

Herhaling onderbouw Köppen
Welke 5 hoofdklimaten zijn er?
Welke 5 letters in het Köppensysteem horen erbij?

Slide 24 - Slide

Köppen
Teken de 5 hoofdgroepen incl grenzen.

Slide 25 - Slide

Herhaling onderbouw Köppen
Welke 5 hoofdklimaten zijn er?
Welke 5 letters in het Köppensysteem horen erbij?
Welke 2 variaties zijn er bij de B-klimaten

Slide 26 - Slide

Herhaling onderbouw Köppen
Welke 5 hoofdklimaten zijn er?
Welke 5 letters in het Köppensysteem horen erbij?
Welke 2 variaties zijn er bij de B-klimaten
Welke 2 variaties zijn er bij de E-klimaten

Slide 27 - Slide

Herhaling onderbouw Köppen
Welke 5 hoofdklimaten zijn er?
Welke 5 letters in het Köppensysteem horen erbij?
Welke 2 variaties zijn er bij de B-klimaten
Welke 2 variaties zijn er bij de E-klimaten
Welke 3 neerslagvariaties zijn er bij A, C en D klimaten?

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Welk klimaat van Köppen?
A
ET
B
Cf
C
Df
D
Dw

Slide 30 - Quiz

Wat voor klimaatcode van Köppen is er in de Sahara?
A
Af
B
ET
C
BW
D
BF

Slide 31 - Quiz

Het klimaatsysteem van Köppen is gebaseerd op
A
temperatuur
B
neerslag
C
wind
D
natuurlijke plantengroei

Slide 32 - Quiz

Wat voor klimaat zie je hier volgens Koppen?
A
Af
B
EH
C
EF
D
ET

Slide 33 - Quiz

Klimaatsysteem van Köppen .....
A
Snap ik helemaal
B
Moet ik nog leren maar komt goed
C
Zou ik graag extra uitleg over willen

Slide 34 - Quiz

Opdrachten
Maak opdracht 6
timer
3:00

Slide 35 - Slide

Overhoor elkaar
timer
5:00

Slide 36 - Slide

Opgave 1
1 A, B, D

Slide 37 - Slide

Opgave 2
2 a Tussen 40° noorder- en zuiderbreedte is door de positieve stralingsbalans een groot energieoverschot. Dit wordt naar de gebieden op lagere breedten gevoerd, waar een tekort is.
 b Zonder energietransport zou de temperatuur op lage breedten steeds verder toenemen en op hoge breedten steeds verder afnemen.
 c Bij de Zuidpool is de toestroming van warmte door oceaanwater minder mogelijk doordat een groter deel bevroren is. Bij de Noordpool is een deel van het jaar een kleiner oppervlak zee-ijs.

Slide 38 - Slide

Opgave 3
3 a Bij beide gaat het om het transport van warmte dat op lage breedten in het zeewater of de lucht is opgeslagen en naar hoge breedten wordt gevoerd.
 b – De Atlantische Oceaan voert ook warmte van het zuidelijk halfrond aan doordat het een langgerekte oceaan is.
  – De Atlantische Oceaan levert van alle oceanen de grootste hoeveelheid warmte.
  – De Atlantische Oceaan voert de warmte het verst naar hoge breedten.
 c De Indische Oceaan heeft voor het energietransport op het noordelijk halfrond maar een beperkte betekenis. Dit komt omdat de oceaan niet ver noordwaarts reikt, maar vooral op het zuidelijk halfrond ligt. Het energietransport is daardoor op het zuidelijk halfrond duidelijk veel groter.

Slide 39 - Slide

Opgave 3 (deel 2)
halfrond maar een beperkte betekenis. Dit komt omdat de oceaan niet ver noordwaarts reikt, maar vooral op het zuidelijk halfrond ligt. Het energietransport is daardoor op het zuidelijk halfrond duidelijk veel groter.

Slide 40 - Slide

Opgave 4
4 a In de tropen en subtropen is de verdamping vanuit de oceanen groot en dus wordt er in de lucht (waterdamp en in wolken) veel warmte opgeslagen. Westenwinden voeren deze warme en vochtige lucht vooral naar de gematigde breedten. Door condensatie en uitregenen op gematigde en hoge breedten komt deze warmte weer vrij en komt het water in een volgende fase van de hydrologische kringloop.
 b De ferrelcel krijgt via de dalende luchtbeweging in de hadleycel veel warmte uit de tropen en subtropen aangevoerd.
 c Lage druk komt doordat lucht door sterke instraling en opwarming of door botsing van luchtsoorten (bij depressies) moet stijgen. In de bovenlucht beweegt de lucht zijwaarts en die moet op enige afstand ergens weer dalen waardoor daar hoge druk ontstaat. In elke circulatiecel zijn hoge druk en lage druk aan elkaar verbonden. De afwisseling ontstaat doordat gebieden met stijging van lucht (en dus lage druk) en dalende lucht (en dus hoge druk) elkaar aan het aardoppervlak afwisselen.

Slide 41 - Slide

Opgave 4 (deel 2)
botsing van luchtsoorten (bij depressies) moet stijgen. In de bovenlucht beweegt de lucht zijwaarts en die moet op enige afstand ergens weer dalen waardoor daar hoge druk ontstaat. In elke circulatiecel zijn hoge druk en lage druk aan elkaar verbonden. De afwisseling ontstaat doordat gebieden met stijging van lucht (en dus lage druk) en dalende lucht (en dus hoge druk) elkaar aan het aardoppervlak afwisselen.

Slide 42 - Slide

Opgave 5
5 a De geografische breedte die de stralingsbalans en dus de temperatuur bepaalt. A-klimaten hebben de hoogste temperatuur en E-klimaten de laagste. De B-klimaten zijn uitzonderingen. Daarin is de bepalende factor de droogte.                               b De A- en B-klimaten hangen samen met de hadleycel, de B-, C- en D-klimaten met de ferrelcel.
 c De C-klimaten. Deze krijgen van de lage breedten niet alleen energie toegevoerd door luchtcirculatie, maar ook door oceaanstromen. Deze klimaten zijn daardoor veel milder dan de continentale
  D-klimaten.

Slide 43 - Slide

Opgave 6
6 a EF-klimaat (ijsklimaat) en EH-klimaat (hooggebergteklimaat). Hier smelten ijskappen en gletsjers sneller en dat is goed zichtbaar.
 b De lucht zal bij de ITCZ sterker opgewarmd worden en dus sterker opstijgen, waardoor er in het Af- en Aw-klimaat meer neerslag zal vallen. Rond 30° zal dan meer lucht dalen, waardoor de zone met droge B-klimaten breder zal worden. Ook zullen er langere perioden van droogte zijn.
 c Er zal meer warme vochtige lucht toestromen, waardoor er meer neerslag zal vallen.

Slide 44 - Slide

Huiswerk
Lees 'Klimaatonderzoek' (paragraaf 1.2)

  1. Noteer drie oorzaken van afwijkingen van meetgegevens
Lees 'Landschapsvormen en afzettingen als informatiebron'
  1. Noteer de definitie van passieve klimaatverandering in je schrift
  2. Noteer de definitie van actieve klimaatverandering in je schrift'
  3. Noteer (of onderstreep) vijf getuigen van ijstijden
Lees 'Klimaataanwijzingen uit planten en dieren'
  1. Noteer (of onderstreep) 3 manieren waarop klimaataanwijzingen uit planten en dieren worden gehaald.


Slide 45 - Slide