This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Wat is een overtreding?
A
Een ernstig strafbaar feit
B
Een minder ernstig strafbaar feit
Slide 2 - Quiz
Misdrijf of overtreding? Fiets stelen
A
Misdrijf
B
Overtreding
Slide 3 - Quiz
Misdrijf of overtreding? Door rood rijden
A
Misdrijf
B
Overtreding
Slide 4 - Quiz
Je krijgt een strafblad als je ……………… Welke woorden zijn weggelaten?
A
een overtreding begaat.
B
een bekeuring krijgt.
C
wordt aangehouden.
D
een misdrijf begaat.
Slide 5 - Quiz
Wat is het verschil tussen 'asociaal gedrag' en 'strafbaar gedrag'?
A
Bij strafbaar gedrag hou je geen rekening met anderen, bij asociaal gedrag wel.
B
Asociaal gedrag staat niks over in de wet geschreven. Strafbaar gedrag wel.
C
Strafbaar gedrag staat niks over in de wet geschreven. Asociaal gedrag wel.
D
Er is geen verschil, beide zijn strafbare feiten.
Slide 6 - Quiz
Welke van de volgende is geen strafbaar gedrag volgens het Wetboek van Strafrecht?
A
Zwart werken bij de Albert Heijn
B
Voorkruipen in de rij bij de Albert Heijn
C
Een blikje cola jatten bij de Albert Heijn
D
Een medewerker van de Albert Heijn uitschelden
Slide 7 - Quiz
Asociaal of strafbaar gedrag? Je laat een scheet in de bus
A
asociaal gedrag
B
strafbaar gedrag
Slide 8 - Quiz
Asociaal of strafbaar gedrag? Je steekt je middelvinger op in het verkeer.
A
asociaal gedrag
B
strafbaar gedrag
Slide 9 - Quiz
Asociaal of strafbaar gedrag? Je fietst door terwijl het stoplicht op rood staat.
A
asociaal gedrag
B
strafbaar gedrag
Slide 10 - Quiz
timer
0:20
Overtreding
Misdrijf
Je neemt een zak snoep mee bij de kruidvat zonder te betalen
Je rijdt 60 op een weg waar 50 toegestaan is
Je bent betrokken bij een overval op een snackbar
Je gooit je afval naast de prullenbak
Je probeert in te breken in een huis maar het mislukt. De politie ziet je.
Slide 11 - Drag question
Wat is een voorbeeld van tijdgebonden criminaliteit?
A
Cafés mogen na 12 uur
's nachts geen bezoekers meer binnenlaten
B
Homoseksualiteit is strafbaar in Iran, maar niet in Nederland
C
De rechter mag voor diefstal maximaal 4 jaar gevangenisstraf opleggen
D
Vreemdgaan was vroeger strafbaar, maar nu niet meer
Slide 12 - Quiz
Wat is een voorbeeld van plaatsgebonden criminaliteit?
A
Cafés mogen na 12 uur
's nachts geen bezoekers meer binnenlaten
B
Homoseksualiteit is strafbaar in Iran, maar niet in Nederland
C
De rechter mag voor diefstal maximaal 4 jaar gevangenisstraf opleggen
D
Vreemdgaan was vroeger strafbaar, maar nu niet meer
Slide 13 - Quiz
Wat is GEEN risicofactor voor het vergroten van crimineel gedrag ?
A
Slechte opvoeding
B
Biologische factoren als ADHD
C
Alcohol of drugs
D
grote sociale controle
Slide 14 - Quiz
Wat is de betekenis van risicofactoren?
A
Omstandigheden die de kans op crimineel gedrag verkleinen
B
Omstandigheden die de kans op crimineel gedrag vergroten.
C
Omstandigheden die ervoor zorgen dat je crimineel wordt.
D
Omstandigheden die ervoor zorgen dat je nooit iets fout doet.
Slide 15 - Quiz
Wat is een risicofactor vanuit PERSOONLIJKE omstandigheden?
A
Armoede
B
Weinig controle
C
Normvervaging
D
Slechte opvoeding
Slide 16 - Quiz
Wat is een risicofactor vanuit MAATSCHAPPELIJKE omstandigheden?
A
Groepsdruk
B
Onder invloed van drugs/alcohol
C
Lage pakkans
D
Geen diploma
Slide 17 - Quiz
Hoe meer sociale controle, hoe groter de pakkans
A
goed
B
fout
Slide 18 - Quiz
Welke theorie? Als de opbrengst groot is en de pakkans klein, zullen veel mensen de fout ingaan.
A
etikettentheorie
B
rationele-keuzetheorie
C
bindingstheorie
D
aangeleerd-gedragstheorie
Slide 19 - Quiz
Aangeleerd gedragtheorie
Neutraliserings- theorie
Etikettentheorie
Anomietheorie
Rationele-keuze theorie
Jongeren schakelen hun schuldgevoel uit als ze in een groep strafbare feiten plegen.
Het plegen van een misdrijf is een weloverwogen keuze. Er wordt afweging gemaakt van kosten en baten.
Als iemand steeds 'crimineel' genoemd wordt, kan de persoon zich hier naar gaan gedragen.
Crimineel gedrag wordt aangeleerd in contact met mensen uit je eigen omgeving
Criminaliteit is het gevolg van de botsing tussen het willen behalen, maar niet kunnen behalen van de door de samenleving gestelde doelen.
Slide 20 - Drag question
Een meisje wilde heel graag haar diploma halen, net als haar vriendinnen. Haar ouders zouden het haar niet in dank afnemen als ze zou zakken voor haar examen. Ze voelde veel druk, maar dacht dat ze het wiskunde examen nooit zelf ging halen. Daarom liet ze haar tweelingzus gaan, die wel goed was in wiskunde.
A
Gelegenheidstheorie
B
Anomietheorie
C
Bindingstheorie
D
Ettiketeringstheorie
Slide 21 - Quiz
Volgens de bindingstheorie:
A
wordt iemand zonder opleiding, werk of relatie sneller crimineel
B
worden mensen met veel bindingen eerder crimineel
C
zijn mensen zonder vaste woon- of verblijfplaats vaker crimineel
D
bepaalt vooral de buurt of iemand crimineel wordt of niet
Slide 22 - Quiz
Situatie: Maaike wordt vaak uitgescholden voor asociaal. Ze vindt dat ze zich daar maar naar moet gedragen. Bij welke theorie hoort deze situatie?
Situatie: Maaike wordt vaak uitgescholden voor asociaal. Ze vindt dat ze zich daar maar naar moet gedragen.