Grammatica taalkundig 5 vdw infinitief/herhaling

Grammatica taalkundig
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Grammatica taalkundig

Slide 1 - Slide

Wat is een hulpwerkwoord?

Slide 2 - Open question

Het verschil tussen een zelfstandig (zww) en hulpwerkwoord (hww) is:
A
Er kan maar 1 zww in een zin staan
B
Zww kan in zijn eentje in de zin voorkomen
C
Er kan maar 1 hww in een zin staan
D
Hww kan in zijn eentje in de zin voorkomen

Slide 3 - Quiz

Herhaling
Haal uit onderstaande zinnen de zelfstandige en hulpwerkwoorden
1) De voetballers zouden nu moeten scoren.
2) De kleine kinderen zijn vandaag weer naar school geweest.

Slide 4 - Slide

Oplossing
1) De voetballers zouden nu moeten scoren.
2) De kleine kinderen zijn vandaag weer naar school gegaan.


zwart=hww
oranje=zww

Slide 5 - Slide

Schrijf op in eigen woorden
  • Jij in eigen woorden kunnen uitleggen wat het verschil is tussen een voltooid deelwoord en een infinitief.
  • Je moet ook kunnen uitleggen wat een voorzetsel is.
  • Daarna vraag ik een aantal leerlingen om hun uitleg voor te lezen.
timer
5:00

Slide 6 - Slide

  • Voltooid deelwoord
  • er staat altijd een hww in de zin
  • begint met voorvoegsel
  • eindigt op d/t /en
  • staat vaak achterin de zin
  • Infinitief
  • woordenboekvorm van het werkwoord
  • ziet er uit als het hele werkwoord
  • staat met meer ww. in de zin
  • infinitief verandert niet als je tijd in zin verandert

Slide 7 - Slide

Voorzetsel
Geeft aan:
  • tijd
  • plaats
  • reden
  • staat vaak voor lidwoord en zelfstandig naamwoord

Slide 8 - Slide

Wie doet dit zonder fout?
Zoek in elke zin: zww/hww/vdw/infinitief/zn/bn/vz
1) Aron is naar huis gaan lopen.
2)De taak van docenten zal steeds groter worden.
3)De kleine kinderen maken veel lawaai.

Ga nu aan de slag. Per zin 1 minuut. Daarna 
behandelen we de zin meteen. 
timer
1:00

Slide 9 - Slide

Oplossing
1) Aron is naar huis gelopen.
2)De taak van ouders zal lastig worden.
3)De kleine kinderen maken veel lawaai.
zn                        vdw
bn                        infinitief
zww                     voorzetsel
hww

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Link