This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Herhalen 1.3
Waaraan geef je je geld uit???
Soorten uitgaven:
Huishoudelijke uitgaven
de alledaagse uitgaven voor je huishouden. (dagelijkse uitgaven)
vaste lasten
de uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen
incidentele uitgaven
meestal grote uitgaven die je niet zo vaak doet en niet met een vaste regelmaat
Vraag 30
blz 20
Slide 2 - Slide
herhalen 1.3
Voor de incidentele uitgaven kun je het beste geld reserveren.
Geld opzij zetten waarvan je later bepaalde uitgaven kunt betalen
Slide 3 - Slide
Vraag 33
blz 33
Slide 4 - Slide
1.4 alles wordt duurder
Koopkracht?
de hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen
kun je altijd meer kopen als je inkomen stijgt????
Slide 5 - Slide
1.4 alles wordt duurder
Inkomensstijging > prijsstijging
Koopkracht neemt toe
Inkomensstijging < prijsstijging
Koopkracht neemt af
Slide 6 - Slide
1.4 alles wordt duurder
Stel, de prijzen stijgen met 2%
Wat gebeurt er dan met je koopkracht?
Vervolgens stijgt je loon met 4%
Wat gebeurt er dan met je koopkracht?
Slide 7 - Slide
1.4 alles wordt duurder
Om vergelijkingen te kunnen maken, moet je stijgingen en dalingen in percentages kunnen berekenen.
Slide 8 - Slide
1.4 alles wordt duurder
Om vergelijkingen te kunnen maken, moet je stijgingen en dalingen in percentages kunnen berekenen.
Procentuele verandering:
oud(nieuw−oud)⋅100
waarvan.je.het.wilt.wetenverschil⋅100
Slide 9 - Slide
1.4 alles wordt duurder
In 2000 kostte een brood gemiddeld €1,02. In 2018 kostte een brood gemiddeld €1,16.
Met hoeveel procent is de prijs van brood toegenomen?
13,7%
Slide 10 - Slide
1.4 alles wordt duurder
CBS = Centraal Bureau voor de statistiek
CBS verzameld allerlei gegevens
Zij berekenen elke maand of prijzen dalen of stijgen
Slide 11 - Slide
1.4 alles wordt duurder
CBS berekend:
Inflatie
een algemene stijging van de prijzen
Deflatie
een algemene daling van de prijzen
Slide 12 - Slide
1.4 alles wordt duurder
Slide 13 - Slide
1.4 alles wordt duurder
De inflatie is 2,5%
Het inkomen van Puck stijgt met 1,5%
Met hoeveel procent stijgt of daalt de koopkracht van Puck?
Het inkomen van Ariana stijgt met 3,5%
Met hoeveel procent stijgt of daalt de koopkracht van Ariana?
Slide 14 - Slide
1.4 alles wordt duurder
Cijfers kun je vergelijken door te werken met indexcijfers
-> laat een procentuele verandering zien ten opzichte van een afgesproken periode (=het basisjaar).
Cijfers worden vergeleken t.o.v. een basisjaar.
Het indexcijfer van het basisjaar is ALTIJD 100.
Slide 15 - Slide
1.4 alles wordt duurder
Indexcijfer berekenen:
Met een formule
Met een verhoudingstabel
Slide 16 - Slide
1.4 alles wordt duurder
Indexcijfer berekenen:
Met een formule
Met een verhoudingstabel
Indexcijfer=getal.basisjaarnieuw.getal⋅100
Slide 17 - Slide
1.4 alles wordt duurder
2015 is het basisjaar.
In 2018 zijn de lonen met 6% gestegen ten opzichte van 2015.
In 2018 is het indexcijfer van de prijzen 104.
Waat weet je nu?
In 2018 is het indexcijfer van de lonen 106
De koopkracht is gestegen
In 2018 is de stijging van de koopkracht 2%
Slide 18 - Slide
Wat is het basisjaar? Waarom?
Was er in 2016 sprake van inflatie of deflatie?
Is in 2017 de koopkracht gestegen of gedaald tov het basisjaar?
1.4 alles wordt duurder
Slide 19 - Slide
1.4 alles wordt duurder
Samen bereken we het indexcijfer van een doosje aardbeien in 2013
Bereken het indexcijfer van een doosje aardbeien in 2015 en 2016
Wat kun je met behulp van de indexcijfers vertellen over een bakje aardbeien?
Slide 20 - Slide
Aan het werk!
Lees de theorie en begrippen op bladzijde 14 t/m 17
Maak de opdrachten 17 t/m 28
Vul de samenvatting op blz 17 in
Oefenopgaven 10 t/m 20 blz 29
Lees de theorie en begrippen op bladzijde 22 t/m 25
Maak de opdrachten 35 t/m 46
Vul de samenvatting op blz 25 in
Slide 21 - Slide
CBS: ... stijgt voor derde maand op rij. In maart was de prijsstijging voor consumenten nog 0,4%. De prijzen zijn vanaf februari iedere maand 0,2% meer toegenomen. Dit maakt het CBS vandaag bekend. Welk woord moet op de ... komen?
A
inflatie
B
deflatie
C
koopkracht
D
prijsindexcijfer
Slide 22 - Quiz
Wanneer de lonen stijgen met 4%, maar de prijzen stijgen met 3%, dan neemt mijn koopkracht...
A
af met 3%.
B
toe met 3%.
C
af met 1%.
D
toe met 1%
Slide 23 - Quiz
Margo kreeg vorig jaar €75 kleedgeld per maand. Sinds dit jaar krijgt zij €85 kleedgeld per maand. Bereken de procentuele toename.
A
13,3%
B
13,5%
C
11,7%
D
11,8%
Slide 24 - Quiz
Wanneer er deflatie is, kan ik voor hetzelfde geld....
A
minder kopen.
B
meer kopen.
Slide 25 - Quiz
Volgende les:
Indexcijfers
Slide 26 - Slide
algemene prijsstijging woningmarkt
Slide 27 - Slide
1.4 alles wordt duurder (deel 1)
Koopkracht?
de hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen
kun je altijd meer kopen als je inkomen stijgt????
Slide 28 - Slide
1.4 alles wordt duurder (deel 1)
Inkomensstijging > prijsstijging
Koopkracht neemt toe
Inkomensstijging < prijsstijging
Koopkracht neemt af
Slide 29 - Slide
1.4 alles wordt duurder (deel 1)
Om vergelijkingen te kunnen maken, moet je stijgingen en dalingen in percentages kunnen berekenen.
Procentuele verandering:
oud(nieuw−oud)⋅100
waarvan.je.het.wilt.wetenverschil⋅100
vraag 36
blz 22
Slide 30 - Slide
1.4 alles wordt duurder (deel 1)
CBS = Centraal Bureau voor de statistiek
CBS verzameld allerlei gegevens
Zij berekenen elke maand of prijzen dalen of stijgen