Tijdvak 2 Grieken en Romeinen26. Je weet waarom de Grieks-Romeinse Oudheid een agrarisch-urbane maatschappij was
Tijdvak 3 Monniken en Ridders
27. Je kan uitleggen dat het feodale systeem en het hofstelsel een oplossing vormen voor de problemen van de autarkische agrarische Europese samenleving die ontstond na de val van het Romeinse rijk
28. Je kan de onderdelen van de standenmaatschappij benoemen die in de Middeleeuwen ontstond: Eerste Stand (geestelijkheid); Tweede Stand (adel) en Derde Stand (horige boeren)
29. Je weet wat Kerstening is; je begrijpt dat in de Middeleeuwen de Kerstening voorbij de
grenzen van het (verdwenen) West-Romeinse Rijk ging
30. Je begrijpt de rol van missionarissen (religieus) en koningen (politiek) in de kerstening
31. Je begrijpt de hiërarchie van de Katholieke Kerk die vorm kreeg in de middeleeuwen (paus,
bisschop, priester voor Kerken; paus, abt, monnik/non voor Kloosters)