This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Spelling: koppelteken
Wanneer gebruik je een "streepje" in een woord?
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
Doel van de les: het juist gebruiken van leestekens
Slide 3 - Slide
KOPPELTEKEN
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Video
Als het eerste woord iets zegt van het tweede woord van de samenstelling, dan zet je een koppelteken. Bijvoorbeeld: ultra-rechts, vroeg-middeleeuws, streng-gelovig
A
Ja, dit klopt helemaal
B
Nee, dan zet je geen koppelteken. Ultrarechts, vroegmiddeleeuws, strenggelovig
C
Het mag allebei
Slide 7 - Quiz
Samenstellingen met cijfers krijgen een streepje. Bijvoorbeeld :80-jarige, 65+-kaart,A4-formaat
A
Ja, dit is helemaal goed
B
Nee, je schrijft : 80jarige,65+kaart, A4formaat
C
Het mag allebei
Slide 8 - Quiz
Samenstellingen met afkortingen, symbolen en aparte letter krijgen geen streepje.
Bijvoorbeeld:@sign,6pack,Tshirt
A
Dit klopt als een bus
B
Alleen in hele zinnen
C
Nee, je schrijft:
@-sign,6-pack,T-shirt
Slide 9 - Quiz
Een samenstelling die begint of eindigt met een afkorting, krijgt een koppelteken.
tv-kijker, kleuren-tv, IQ-test, pc-netwerk
A
Nee. Het is kleurentv, IQtest en pcnetwerk
B
Het mag allebei
C
Dit is helemaal goed
Slide 10 - Quiz
Er komt geen koppelteken bij samengestelde aardrijkskundige namen. Middenamerika, Vlaamsbrabant, Zuidholland, Nieuwzeelander
A
Nee, het is Midden-Amerika, Vlaams-Brabant, Zuid-Holland ,Nieuw-Zeelander