3H: Chapitre 5 - C: grammaire

Chapitre 5

Formidable!
1 / 21
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Chapitre 5

Formidable!

Slide 1 - Slide

Aujourd'hui, c'est le ...
Objectif La répétition de l'imparfait (ovt)

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui?
1. Questions/Réponses 
2. La répétition de l'imparfait (ovt)
3. Travailler sur les exercices 

Slide 2 - Slide

Questions
Nous sommes quel jour aujourd'hui ?
C'est quand les vacances ?
Tu aimes le sport ? Lequel ?
Tu fais du sport ?
Tu t'entraînes souvent ?
Tu aimes les sports d'équipe?
Ça te plaît le sport ?

Slide 3 - Slide

L'imparfait
o.v.t. 

Slide 4 - Slide

Imparfait

Slide 5 - Slide

L'imparfait - Verleden tijd
In het Nederlands gebruiken we, om een verhaal in de verleden tijd te vertellen, bijna altijd de Onvoltooid Verleden Tijd (OVT) voor het hele verhaal : 
Toen ik klein was, speelde ik piano. Op een dag ging ik voor de koningin spelen. Op de dag dat ik voor de koningin speelde, was ik twaalf jaar. Het was op het schoolfeest. 

Slide 6 - Slide

L'imparfait - Verleden tijd
In het Frans gebruiken we de verleden tijd, L'IMPARFAIT, alleen maar om een herinnering, een beschrijving of een gewoonte aan te geven. Deze l'IMPARFAIT, heeft dus een onbepaalde duur / is een toestand. Maar bij het vertellen van de echte gebeurtenis in het Frans moet je het voltooid deelwoord gebruiken, le passé composé. 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Comment formes-tu l' imparfait?
Stap 1: Je neemt de nous-vorm van een werkwoord.
Par example:
(donner) donnons
(rester) restons
(avoir) avons
(faire) faisons
(prendre) prenons
(finir) finissons

Slide 9 - Slide

Stap 2: Je haalt -ons ervan af
Par exemple:
(donner) donnons
(rester) restons
(avoir) avons
(faire) faisons
(prendre) prenons
(finir) finissons

Slide 10 - Slide

"

Slide 11 - Slide

Donc...
(donner)  je donnais = ik gaf
(rester)  tu restais = jij bleef
(avoir) il avait = hij had
(faire) nous faisions = wij maakten/deden
(prendre) vous preniez = jullie namen/pakten
(finir)  ils finissaient = zij eindigden

Slide 12 - Slide

Uitzondering: être
Stap 1: Nous vorm = sommes

Stap 2: - ons eraf

Euh....Dat gaat niet :(

Slide 13 - Slide

De stam van être = ét
Dus:
j'étais = ik was
tu étais = jij was
il était = hij was
nous étions = wij waren
vous étiez = jullie waren/u was
ils étaient = zij waren

Slide 14 - Slide

Let op:
De verleden tijd van il y aIl y avait

il y a = er is / er zijn
il y avait = er was /er waren

Slide 15 - Slide

Zet in de imparfait
tu (gagner)
A
tu gagnait
B
tu gagne
C
tu gagniez
D
tu gagnais

Slide 16 - Quiz

Zet in de imparfait
vous (être)
A
vous étez
B
vous êtriez
C
vous étiez
D
vous étions

Slide 17 - Quiz

Zet in de imparfait
ils (faire)
A
ils faisait
B
ils faisais
C
ils faisaient
D
ils fairaient

Slide 18 - Quiz

aller - imparfait
j'..........

Slide 19 - Open question

Hoe maak je de vormen van de imparfait?
A
hele werkwoord - er + uitgangen
B
hele werkwoord + uitgangen
C
nous-vorm van de présent - ons + uitgangen
D
nous-vorm van avoir + voltooid deelwoord

Slide 20 - Quiz

Les devoirs
Le prochain cours: la difference entre p.c. & l'imparfait

Lisez grammaire C (p. 58)
Faire: exercices 13/14/15
Apprendre
- le vocabulaire A & B
- la grammaire C



Slide 21 - Slide