Schrijven van een betoog

lj 5
  Schrijven van een betoog
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

lj 5
  Schrijven van een betoog

Slide 1 - Slide

Waar denk je aan
bij een betoog?

Slide 2 - Mind map

Standpunt vs. stelling
Zit er een verschil tussen een standpunt en een stelling? Zo ja, wat is het verschil?

Slide 3 - Slide

Stelling/standpunt
S: Nederland moet meer hulp bieden aan vluchtelingen
(wel eens, niet eens)
SP: Ik vind dat Nederland meer hulp moet bieden aan vluchtelingen (mening)

Slide 4 - Slide

Argumentatie 

Slide 5 - Slide

Hoe heet dit type argumentatie?

Slide 6 - Open question

Hoeveel soorten argumentatiestructuren zijn er?
2
3
4
5

Slide 7 - Poll

De soorten
enkelvoudig
nevenschikkend onafhankelijk
nevenschikkend afhankelijk
onderschikkend

Slide 8 - Slide

Inleiding, kern, slot
Inleiding: twee functies
Kern: start met je kernzin (dus je argument) + signaalwoord, uitleggen, illustreren (a.d.h.v. voorbeeld) SExI of AUB
Slot: conclusie

Slide 9 - Slide

Wat zijn de functies van de inleiding?

Slide 10 - Open question

Inleiding
1. aandacht trekken (bijv. d.m.v. anekdote, actualiteit, geschiedenis, belang voor de lezer etc.)
2-. onderwerp introduceren
-. standpunt noemen (bij andere tekstsoorten: tekstopbouw aankondigen
NOEM GEEN ARGUMENTEN

Slide 11 - Slide

Kern
Minstens drie argumenten. Indien je een tegenargument hebt, noem je die als laatste. Weerleggen maakt je betoog sterker. Gebruik de juiste signaalwoorden. Maak van elk argument een nieuw alinea. Sla telkens een regel over

Slide 12 - Slide

Conclusie 
Je betoog eindigt met een conclusie die de argumenten uit de hoofdtekst samenvat en daarop reflecteert.

Hier verschijnen geen nieuwe argumenten of bewijzen. Je laatste zin is een goede afsluitende zin, oftewel een uitsmijter.

Slide 13 - Slide

Verder:
Let op spelling, formulering en interpunctie. 
Zorg voor voldoende samenhang binnen en tussen alinea's.
Start telkens met je kernzin
Gebruik signaalwoorden.
Stel van tevoren een argumentatiestructuur op waarin geen overlap voorkomt. Spreek jezelf ook niet tegen.
Gebruik geen drogredenen.
Zorg voor een eenduidig standpunt met goed onderbouwde argumenten.

Slide 14 - Slide