Wat is het lijdend voorwerp in de zin: "Ik geef hem een cadeau"?
A
Ik
B
geef
C
hem
D
een cadeau
Slide 15 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp in de zin: "Ik geef hem een cadeau"?
A
Ik
B
geef
C
hem
D
een cadeau
Slide 16 - Quiz
Wat is het rijtje van voornaamwoorden dat voor het werkwoord gustar komt te staan? Noteer het rijtje (zonder hoofdletters en leestekens)
Slide 17 - Open question
¿Cuáles son los pronombres personales de complemento indirecto?
Me = (aan) mij
Te = (aan) jou
Le = (aan) hem/haar/u enkelvoud
Nos = (aan) ons
Os = (aan) jullie
Les = hun (aan hen)/ u meervoud
*Aan denk je erbij, maar schrijf je er niet bij
Slide 18 - Slide
¿Cómo se escribe una frase con un pronombre personal de complemento indirecto (CI)?
La frase: "Compro un regalo para Juan."
1. Compro = ik koop
2. ¿Qué compro? = un regalo = een cadeau = lijdend voorwerp
3. ¿Para quién compro un regalo? = para Juan = voor Juan = meewerkend voorwerp
Slide 19 - Slide
¿Cómo se escribe una frase con un pronombre personal de complemento indirecto (CI)?
La frase: "Compro un regalo para Juan."
4. Para Juanvervang je door le = pronombre personal de CI
5. El pronombre personal de CI plaats je voor de persoonsvorm of achter een heel werkwoord
6. => Le compro un regalo para Juan.
Slide 20 - Slide
Wat zijn de pronombres personales de CI voor mij, ons en hun?
A
me, te, les
B
me, os, les
C
le, nos, les
D
me, nos, les
Slide 21 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin? Te escribo una carta.
A
te
B
escribo
C
carta
D
una carta
Slide 22 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin? El profesor nos explica la gramática.
Slide 23 - Open question
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin? Escribo una carta a mi madre.
Slide 24 - Open question
¡Bienvenidos!
- Corregir los deberes
- Preparar el SO del 19 de junio
- Tiempo para leer Un día en La Habana
Slide 25 - Slide
SO 19 de junio
- Vocabulario 4.1 y 4.2 SP - NL (Libro de ejercicios p. 41)
- Gramática D: het persoonllijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp (Libro de texto p. 46)
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Video
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin? Te escribo una carta.
A
te
B
escribo
C
carta
D
una carta
Slide 28 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin? El profesor nos explica la gramática.
Slide 29 - Open question
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin? Escribo una carta a mi madre.
Slide 30 - Open question
In onderstaande zin ontbreekt het meewerkend voorwerp. Schrijf de juiste vorm van het meewerkend voorwerp op de juiste plaats in de zin. Schrijf de hele nieuwe zin op: (a mí) Pedro manda un email.
Slide 31 - Open question
In onderstaande zin ontbreekt het meewerkend voorwerp. Schrijf de juiste vorm van het meewerkend voorwerp op de juiste plaats in de zin. Schrijf de hele nieuwe zin op: (a nosotros) El profesor entrega los nuevos libros
Slide 32 - Open question
In onderstaande zin ontbreekt het meewerkend voorwerp. Schrijf de juiste vorm van het meewerkend voorwerp op de juiste plaats in de zin. Schrijf de hele nieuwe zin op: (a ellos) ¿Puedo comprar una entrada para el cine?
Slide 33 - Open question
Deberes para el 16 de junio
- Libro de ejercicios p.16 ejercicios 12, 13 y 14a.
- Capítulo 2 Un día en La Habana
Slide 34 - Slide
¡Ahora a trabajar!
- Corregir: Libro de ejercicios p.16 ejercicios 12, 13 y 14a.
- Estudia: Vocabulario 4.1 y 4.2 SP - NL (Libro de ejercicios p. 41)