This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
¡¡Bienvenidos!!
Slide 1 - Slide
¿Cómo se dice 'gezond' en español?
A
salvo
B
saludablemente
C
sano
D
salud
Slide 2 - Quiz
¿Cómo se dice 'beter worden' en español?
A
mayorarse
B
menorarse
C
majorarse
D
mejorarse
Slide 3 - Quiz
¿Cómo se dice 'rug-been-arm-hoofd' en español?
A
espaldas-pie-brazo-cabeza
B
espaldas-pierna-brazo-cabeza
C
cuello-pierna-brazo-cabeza
D
cuello-vientre-abrazo-cabeza
Slide 4 - Quiz
¿Cómo se dice 'estar enfermo' en holandés?
A
ziek zijn
B
boos zijn
C
geïnteresseerd zijn
D
gezond zijn
Slide 5 - Quiz
Quizlet: ¡Qué se mejore!
A
Beterschap!
B
Het beste!
C
Komt goed!
D
Gezondheid!
Slide 6 - Quiz
Quizlet: ¿Qué te pasa?
A
Waar heb je pijn?
B
Hoe voel je je?
C
Wat is er met je aan de hand?
D
Gaat het goed met je?
Slide 7 - Quiz
Quizlet: Me siento fatal
A
Ik ben doodziek
B
Ik voel me belabberd
C
Ik voel me prima
D
Ik voel me niet zo lekker
Slide 8 - Quiz
Quizlet: Tengo mucho dolor
A
Ik ben heel misselijk
B
Ik ben heel ziek
C
Ik heb veel pijn
D
Ik ben heel moe
Slide 9 - Quiz
Quizlet: Me duele la cabeza
A
Ik heb buikpijn
B
Ik heb hoofdpijn
C
Ik heb koorts
D
Ik heb je griep
Slide 10 - Quiz
sentirse
el dolor
la fiebre
¡que te mejores!
el cuerpo
la pierna
el médico
faltar
zich voelen
de pijn
de koorts
beterschap
het lichaam
het been
de arts
missen/ontbreken
Slide 11 - Drag question
El médico
el dolor
sano
¡Qué te mejores!
El cuerpo
La fiebre
Me duele(n)...
La cabeza
¿Qué te pasa?
Me siento...
Te sientes
de dokter
het lichaam
jij voelt je
ik voel me
de pijn
wat is er aan de hand?
de koorts
het hoofd
beterschap
gezond
mij doet / doen zeer....
Slide 12 - Drag question
¿Cuáles son los pronombres personales de complemento indirecto?
Me = (aan) mij
Te = (aan) jou
Le = (aan) hem/haar/u enkelvoud
Nos = (aan) ons
Os = (aan) jullie
Les = hun (aan hen)/ u meervoud
*Aan denk je erbij, maar schrijf je er niet bij
Slide 13 - Slide
¿Cómo se escribe una frase con un pronombre personal de complemento indirecto (CI)?
La frase: "Compro un regalo para Juan."
1. Compro = ik koop
2. ¿Qué compro? = un regalo = een cadeau = lijdend voorwerp
3. ¿A/Para quién compro un regalo? = para Juan = voor Juan = meewerkend voorwerp
Slide 14 - Slide
¿Cómo se escribe una frase con un pronombre personal de complemento indirecto (CI)?
La frase: "Compro un regalo para Juan."
4. Para Juanvervang je door le = pronombre personal de CI
5. El pronombre personal de CI plaats je voor de w.w
6. => Le compro un regalo.
Slide 15 - Slide
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin? Te escribo una carta.
A
te
B
escribo
C
carta
D
una carta
Slide 16 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin? El profesor nos explica la gramática.
Slide 17 - Open question
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin? Escribo una carta a mi madre.
Slide 18 - Open question
In onderstaande zin ontbreekt het meewerkend voorwerp. Schrijf de juiste vorm van het meewerkend voorwerp op de juiste plaats in de zin. Schrijf de hele nieuwe zin op: (a mí) Pedro manda un email.
Slide 19 - Open question
In onderstaande zin ontbreekt het meewerkend voorwerp. Schrijf de juiste vorm van het meewerkend voorwerp op de juiste plaats in de zin. Schrijf de hele nieuwe zin op: (a nosotros) El profesor entrega los nuevos libros
Slide 20 - Open question
In onderstaande zin ontbreekt het meewerkend voorwerp. Schrijf de juiste vorm van het meewerkend voorwerp op de juiste plaats in de zin. Schrijf de hele nieuwe zin op: (a ellos) ¿Puedo comprar una entrada para el cine?
Slide 21 - Open question
In onderstaande zin ontbreekt het meewerkend voorwerp. Schrijf de juiste vorm van het meewerkend voorwerp op de juiste plaats in de zin. Schrijf de hele nieuwe zin op: El médico da una pastilla a Pepe y ami.
Slide 22 - Open question
Onregelmatige vormen
Slide 23 - Slide
2. Yo el verano pasado _____ (estar) de vacaciones en una isla.