P4 Intro H4A voorkennis GS Koninkrijk de Nederlanden

Voor-Geschiedenis voor Maatschappijleer 


Van het Huis van Oranje tot de Grondwet en de stromingen en democratische ontwikkelingen  20ste eeuw 
1 / 40
next
Slide 1: Slide
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Voor-Geschiedenis voor Maatschappijleer 


Van het Huis van Oranje tot de Grondwet en de stromingen en democratische ontwikkelingen  20ste eeuw 

Slide 1 - Slide

Eerst
de Verzorgingsstaat

Slide 2 - Slide

1. Dit is Willem van Oranje.
A
GOED
B
FOUT

Slide 3 - Quiz

d. Wat betekent een verzorgingsstaat?
A
De overheid moet je bestaansrecht garanderen
B
De overheid moet je vrijheid garanderen
C
De overheid moet goed voor dieren zorgen
D
De overheid moet verzorgingshuizen openhouden

Slide 4 - Quiz

e. De basis van de verzorgingsstaat zijn ....
A
politieke en klassieke grondrechten
B
sociale grondrechten
C
klassieke grondrechten
D
politieke grondrechten

Slide 5 - Quiz

Wie zijn deze mannen die de democratie in Nederland 'bepaalden'. 
                        START DE GESCHIEDENIS 

Slide 6 - Slide

Wie was Willem van Oranje ?

Slide 7 - Open question

2. Wie was Willem van Oranje (1533-1584)
A
De leider van de Nederlandse opstand tegen de Spanjaarden
B
De koning van Nederland
C
De leider van Spanje
D
Stadhouder van Nederland

Slide 8 - Quiz

3. Dankzij wie hebben wij nu allemaal een achternaam?
A
Adolf Hitler
B
Jozef Stalin
C
Napoleon Bonaparte
D
Winston Churchill

Slide 9 - Quiz

4. Wie was de baas in Nederland in 1806 ?
A
Lodewijk XIV
B
Willem van Oranje
C
Schimmelpenninck
D
Lodewijk Napoleon

Slide 10 - Quiz

Info-1
Tussen 1581 en 1806 was Nederland een republiek ,  tussen 1806 en 1810 was het een koninkrijk. Het was onderdeel van Frankrijk tussen 1810 en 1813.Sinds 1815 is Nederland een monarchie en sinds 1848 is het een parlementaire democratie. 

Slide 11 - Slide

Info -2
De Tachtigjarige Oorlog was een strijd in de Nederlanden die in 1568 begon en eindigde in 1648. De oorlog woedde in een van de rijkste Europese gebieden, de Habsburgse of Spaanse Nederlanden en richtte zich tegen een wereldmacht: het Spaanse Rijk onder leiding van koning Filips II

Slide 12 - Slide


5. 1581 is een belangrijk jaar want
A
met de Unie van Utrecht verenigden zich de opstandige gewesten.
B
met Unie van Atrecht gingen zuidelijke gewesten eigen weg.
C
Willem van Oranje werd vermoord.
D
Plakkaat van Verlatinghe erkende Filips II niet langer.

Slide 13 - Quiz

6. Wie was voor 1581 landsheer over de Nederlanden
A
Willem van Oranje
B
Napoleon
C
Filips II
D
Margaretha van Parma

Slide 14 - Quiz

Wanneer wordt Koning Willem 1
(NL= koninkrijk) gekroond?
A
1800
B
1805
C
1814
D
1848

Slide 15 - Quiz

Hoe heette Nederland van 1806-1815?
A
Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden
B
Bataafse Republiek
C
Koninkrijk Holland
D
Verenigd Koninkrijk der Nederlanden

Slide 16 - Quiz

Wie was de baas in Nederland in 1806 ?
A
Lodewijk XIV
B
Willem van Oranje
C
Schimmelpenninck
D
Lodewijk Napoleon

Slide 17 - Quiz

1848
A
Koninkrijk
B
Parlementaire democratie
C
Absoluut vorst
D
Bataafse Republiek

Slide 18 - Quiz

Wat was nu precies de overgang in 1848 ?

Slide 19 - Open question

1848
A
Koninkrijk der Nederlanden
B
Grondwet van Thorbecke
C
Industriële Revolutie bereikt NL
D
Algemeen Kiesrecht in NL

Slide 20 - Quiz

In 1848 heeft Thorbecke de grondwet geschreven. Thorbecke schreef: 'de koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk.'

Thorbecke was ...
A
Liberaal
B
Conservatief
C
Confessioneel
D
Socialist

Slide 21 - Quiz

Waarom was thorbecke tegen het algemeen kiesrecht?
omdat Thorbecke....
A
vrouwen minderwaardig vond
B
dacht dat burgerij zelf voordeel wilde halen
C
dacht dat niet iedereen slim genoeg was
D
bang was voor heerschappij van een dictator

Slide 22 - Quiz

Wat is géén standpunt van de liberale stroming?
A
De grondwet moest de macht van de koning beperken
B
De wet moest voor iedereen gelijk zijn
C
De autoritaire orde moest worden hersteld
D
Geen bemoei- en regelzucht van de overheid

Slide 23 - Quiz

Welke politieke stroming heeft jouw voorkeur en waarom ?

Slide 24 - Open question

Welke politiek stroming heeft jouw voorkeur ?
A
liberale stroming
B
christen-democratische stroming
C
sociaal-democratische stroming
D
ecologische stroming

Slide 25 - Quiz

In Nederland bestaat de trias politica.
De trias politica betekent

A
de invloed van politieke partijen
B
de mensenrechten en plichten.
C
de scheiding van de politieke macht.
D
vrije en geheime verkiezingen.

Slide 26 - Quiz

Welke uitspraak over machtenscheiding is NIET waar?
A
De rechterlijke macht bepaalt wat strafbaar is
B
Ministers hebben de wetgevende en uitvoerende macht
C
De wetgevende macht kan wetswijzigingen voorstellen
D
De rechterlijke macht is onafhankelijk van de wetgevende en uitvoerende macht

Slide 27 - Quiz

De liberale stroming:
A
Komt op voor de ondernemers. Vindt vrijheid erg belangrijk
B
draait om het verbeteren van het milieu
C
Baseert zich op de Bijbel en de christelijke traditie
D
komt op voor solidariteit

Slide 28 - Quiz

Een partij in de liberale stroming is van mening dat zorg vooral georganiseerd moet worden via:
A
de overheid
B
het marktmechanisme
C
via vrijwilligers- en charitas organisaties
D
de rechter

Slide 29 - Quiz

Een doel van sociaal-democratie is?
A
Gelijkwaardigheid
B
Eerlijke verdeling van inkomens
C
Respect voor het Woord van God (de Bijbel)
D
Bedrijven zomin mogelijk belastingen opleggen

Slide 30 - Quiz

De belangrijkste doel voor het sociaal-democratie is...
A
Mensen helpen met bedrijven
B
Mensen helpen die meer te besteden hebben
C
Helpen met gezinnen en kinderen
D
De zwakkeren helpen met weinig geld

Slide 31 - Quiz

Wat is een christen-democratie?
A
democratie zoals we dat kennen
B
het christelijk geloof en de bijbel als uitgangspunt
C
solidariteit voorop
D
vrijheid is erg belangrijk

Slide 32 - Quiz

Bij de Christen-Democratie hoort...
A
Rentmeesterschap
B
Minder Markt
C
Gelijkwaardigheid
D
Oude tradities doorbreken

Slide 33 - Quiz

Het doel van christen-democratie is:
A
Eerlijke verdeling van de inkomens
B
Respect voor het Woord van God
C
Bescherming van vrijheid voor mensen om te doen wat ze willen
D
De aarde door God gegeven bewaren

Slide 34 - Quiz

Wanneer was er algemeen kiesrecht in Nederland?
A
1894
B
1917
C
1919
D
1924

Slide 35 - Quiz

Wat is verzuiling
A
De scheiding tussen katholieken en protestanten
B
Een in groepen verdeelde samenleving
C
Een strijd om kiesrecht
D
Onderdeel van industrialisatie

Slide 36 - Quiz

Welke uitspraak over de verzuiling
is NIET waar?
De verzuiling ...
A
ontstond in de politiek
B
ontstond in 1917 door de schoolstrijd
C
bestond voornamelijk uit eigen organisaties
D
bestond uit 4 zuilen

Slide 37 - Quiz

Wat is ontzuiling?
A
Na WO2 het land weer opbouwen nadat het verwoest wast
B
Stemmen op een zuil dat niet bij jouw godsdienst past
C
Dat je dagelijks leven steeds minder wordt bepaald door je godsdienst
D
Dat de samenleving steeds minder wordt opgedeeld in religie

Slide 38 - Quiz

Wat is een oorzaak voor ontzuiling?
A
opkomst jeugdcultuur
B
confessionalisme
C
NSB
D
ontkerkelijking

Slide 39 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met:
ONTZUILING
A
het opnieuw verdelen van de zuilen
B
de opkomst van de verzuiling
C
het verdwijnen van de zuilen
D
de opkomst van 1 nieuwe zuil

Slide 40 - Quiz